Als we de Amerikaanse econoom Richard Florida mogen geloven, behoort België tot de creatiefste landen ter wereld. Daarvoor baseert hij zich op het hoge percentage creatieve professionals: bijna dertig procent van onze werkende bevolking is artiest, muzikant, wetenschapper, ingenieur, architect, manager of vervult een conceptuele of creatieve functie. Op wereldvlak staan alleen de VS op een hoger schavotje. Maar wat is creatief?
Een cynicus kan stellen dat bovengenoemde feiten niet pleiten voor onze intrinsieke kwaliteiten. Dat het betekent dat we zwak en wanhopig zijn, en dat onze creativiteit een noodzaak is om het hoofd boven water te houden tussen andere landen die veel sterker zijn dan wij, op welk vlak ook. Of zoals de bioloog Simon Reader het stelt: ,,Creativiteit is de laatste toevlucht van de losers in de natuur.”
Puur biologisch bekeken heeft Reader gelijk. De homo sapiens haalde het als mensensoort wellicht op de Neanderthaler, precies omdat hij fysiek zoveel zwakker was. Om te overleven moest hij zijn hersenen op een ongebruikelijke manier laten werken, anders denken, de gebruikelijke denkpatronen verlaten. Anders gezegd: creatief zijn. En dat is, volgens de psycholoog Edward de Bono, tegennatuurlijk: ,,De bedoeling van onze hersenen is routinepatronen uitzetten en gebruiken, en niets anders.” Zeven creatieve gedachten over creativiteit.
1. Creativiteit is geen kinderspel
Creativiteit is een ernstige zaak, meent De Bono, hoe paradoxaal het ook klinkt. Creativiteit is al helemaal geen kinderspel. Zeggen dat kinderen ons op dat vlak tot voorbeeld zouden moeten strekken, gaat maar ten dele op. Knotsgekke ideeën, onmogelijke situaties, pure fantasieverhalen die leuk gevonden zijn, maar verder nergens op slaan, hebben weinig met creativiteit te maken. Echte creativiteit moet zin hebben. Het enige voordeel van kinderen is dat ze doorgaans onschuldig en onwetend zijn, waardoor ze een probleem soms op een verfrissende manier benaderen. We kunnen proberen onze kinderlijke onschuld en verwondering opnieuw aan te spreken, en dat zal ons ongetwijfeld een beetje creatiever maken, maar een dergelijke ,,natuurlijke” creativiteit is uiterst beperkt als het om complexere problemen gaat. Dan gaat het om zwoegen, uittesten, het idee toetsen aan onze ervaring en desnoods verwerpen en herbeginnen. Eén procent inspiratie en 99 procent transpiratie: clichés kunnen o zo waar zijn.
2. Saaie Da Vinci, kleurloze Edison
Creativiteit mag dan in het comfortabele alledaagse leven niet altijd nodig of zelfs wenselijk zijn — stel je voor dat we voor dagelijkse handelingen als koffiezetten of naar het toilet gaan een originele, creatieve invalshoek zouden willen vinden, we zouden bezig blijven en ons bovendien grenzeloos belachelijk maken, toch wil iedereen graag creatief gevonden worden. Creatief zijn is in. Het wordt niet langer als middel gezien, maar is een doel op zich. Creatieve mensen worden immers geacht boeiende persoonlijkheden te zijn, smaakvol en eigenzinnig aangeklede enthousiastelingen die altijd wel een originele oneliner hebben en over elke maatschappelijke en culturele kwestie hun interessante meningen ventileren. Een beetje creatieveling straalt dat ook uit, zo hoort het. Of tenminste, zo wil de mythe het.
Grappig is dat we hier voorbijgaan aan het feit dat biografen van grote creatieve genieën zich tijdens het schrijven van hun boek soms de haren uit het hoofd rukken, omdat ze er maar al te vaak niet in slagen een boeiend portret van hun genie in het dagelijkse leven te schetsen. Leonardo da Vinci, misschien wel het archetype van het creatieve genie, leidde een nogal teruggetrokken leven, was op zijn kleurrijkst een beetje een dwingeland, maar zou voor het overige een vrij saaie man geweest zijn in de omgang. Isaac Newton en Thomas Edison waren nogal kleurloze werkmieren. Michelangelo, Beethoven, Picasso en Einstein leverden elk op hun terrein verbijsterende prestaties, maar waren bijzonder doorsnee mensen in hun dagelijkse handelingen en ideeën. Johann Sebastian Bach was een brave, rustige huisvader, die zijn meesterwerken niet spontaan liet opborrelen vanuit een soort goddelijke inspiratie, maar die netjes op een bijna ambtelijke — maar daarom niet minder magistrale — wijze muziek schreef op vraag van zijn opdrachtgevers. En een journalist die vol verwachting John Bardeen, de tweevoudige Nobelprijswinnaar Natuurkunde, interviewde, keerde ietwat teleurgesteld terug. Van zo’n creatief meesterbrein verwachtte hij toch iets meer inzicht in of belangstelling voor ,,de dingen des levens”.
3. De mythe van de geniale ingeving
Maar hoe zit het dan met de creatieve persoonlijkheden? Zijn het allemaal grijze muizen in hun dagelijkse bestaan? Bestaat er überhaupt zoiets als het prototype van een creatieve persoonlijkheid?
De Amerikaanse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi probeert in zijn boek Creativiteit. Over flow, schepping en ontdekking een antwoord te geven. Als eerste in de geschiedenis deed hij onderzoek naar nog levende creatievelingen: schrijvers, wetenschappers, filosofen en dergelijke die in hun vakgebied elk tot de top behoren, lieten zich gewillig doorlichten.
Een van zijn bedoelingen was creativiteit van haar franjes te ontdoen, van het aura van goddelijkheid, van de mythe van de geniale ingeving. Het klinkt allemaal te simpel, zo stelt hij. Edison vond de elektriciteit uit. Einstein vond de relativiteit uit. We houden van de heroïek in die verhalen over geniale wetenschappers die in hun achterafkamertje ineens het licht zien. Maar, zo benadrukt hij, al die creatieve verwezenlijkingen waren onmogelijk zonder de op dat moment al bestaande kennis, zonder een sociaal en intellectueel stimulerend netwerk, zonder de mechanismen nodig voor erkenning en verspreiding.
Bovendien moet je behoorlijk wat geluk hebben met het tijdstip waarop en de plek waar je geboren wordt. Het Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus, het vijftiende-eeuwse Firenze en het negentiende-eeuwse Parijs waren een droom voor creatieve geesten: de welvaart en de overvloed aan vrijetijd — althans, voor het welvarendste deel van de bevolking — schiepen een klimaat waarin ruimte was voor leren en experimenteren, voor creatieve uitingen van welke aard ook.
4. Geniaal of gestoord?
Csikszentmihalyi noemt zichzelf een naïeve optimist. Hij verwondert zich oprecht over het feit dat er zo weinig onderzoek verricht wordt naar het abnormaal-zijn in positieve zin. Al decennia onderzoeken psychiaters en psychologen bijvoorbeeld het verband tussen creativiteit en psychose, en hun conclusies zijn duidelijk: creatieve geesten zijn vatbaarder voor een psychose. Een voor de hand liggend voorbeeld is Vincent van Gogh. Had hij na zijn dood niet die overweldigende erkenning gekregen vanuit de kunstwereld en later ook van het brede publiek, dan was hij hoogstens bij de mensen die hem persoonlijk gekend hebben, nog even in de herinnering blijven hangen als die psychisch gestoorde man die vreemde, drukke schilderijen maakte. Om daarna voorgoed in de vergetelheid te geraken. Iets wat ongetwijfeld vele anderen die misschien evenveel talent hadden, maar niet op het juiste moment op de juiste plaats waren, overkwam.
Alleen al in de Verenigde Staten verschijnen elk jaar honderdduizend boeken en staan er vijfhonderdduizend mensen geregistreerd als kunstenaar. Het gros van hen zal hiervoor nooit de erkenning krijgen. De reputatie van een creatieve geest is altijd onderhevig aan de grillen van de sociale erkenning, en die zijn totaal onvoorspelbaar. Zo is iedereen het er vandaag over eens dat Bach een creatief genie was op muzikaal vlak, terwijl hij tegen het einde van zijn leven en nog lang na zijn dood bestempeld werd als ,,ouderwets”.
5. Opportunisme of hoog EQ?
Csikszentmihalyi houdt zich niet bezig met de duistere kanten van creativiteit. Bij hem geen verhalen over psychose, maar vooral bruisend enthousiasme over de vaststelling dat de meeste creatievelingen ronduit optimistisch zijn. Daarmee geeft hij meteen tegengas voor de wijdverbreide opvatting dat creativiteit — vooral artistieke creativiteit — moet ingebed zijn in pijn en lijden. Het gekwelde genie is een mythe die we te danken hebben aan de romantische school. Gekwelde zielen als Tolstoj en Dostojevski bestonden/bestaan natuurlijk, maar de reden voor die gekweldheid heeft niets met hun creativiteit te maken. Wat Tolstoj en Dostojevski betreft: zij leefden en werkten op het moment dat de Russische samenleving op instorten stond, en die onzekerheid en somberheid reflecteert zich daardoor onvermijdelijk in hun werk. De vele verhalen over kunstenaars die, gekweld door de pijnlijke kronkels die hun creatieve geest maakt, naar drank, drugs of pillen grijpen, hebben dan ook minder te maken met nevenverschijnselen van hun creativiteit, dan wel met een schrijnend gebrek aan waardering en erkenning.
Interactie met de omgeving blijkt een cruciale rol te spelen in creatieve verwezenlijkingen, daar zijn de meeste onderzoekers het stilaan over eens. Creativiteit moet, wil ze ten volle tot ontplooiing komen, gepamperd en goedgekeurd worden door de sociale en professionele omgeving. Talent is maar een kleine eerste stap. Wie geen toegang krijgt tot het gebied waarin dat talent zich verder kan ontwikkelen, zal met zijn creativiteit op dat vlak nooit iets kunnen betekenen. Elk getalenteerd kind — of het nu op wiskundig, wetenschappelijk of artistiek vlak is — moet de regels leren kennen, om ze toe te passen en om ze misschien uiteindelijk te kunnen overtreden. En iedereen die talent heeft en de regels kent, moet aan de slag kunnen gaan ,,in het veld”. Het is uiteindelijk dat veld dat erover beslist of er sprake is van echte creativiteit, van verwezenlijkingen die steek houden, nut hebben, de mensheid iets bijbrengen. Maar ook daarin kan de creatieveling een rol spelen. Wie, behalve talent én kennis én schitterende ideeën, ook over het vermogen beschikt zich vlot aan te passen aan de verwachtingen van zijn omgeving en alles wat op zijn weg komt, weet te gebruiken om zijn doelen te bereiken, zal ongetwijfeld veel sneller erkenning krijgen dan zijn iets minder sociaal begaafde collega. Opportunisme, roept de ene. Emotionele intelligentie, oordeelt de andere. En het liefst meer dan dat.
6. Hoogbegaafdheid, een vloek?
Het lijkt voor de hand liggend dat zinvolle creativiteit niet mogelijk is zonder intelligentie. Mensen die iets betekenen in hun vakgebied, of het nu over architectuur, scheikunde of literatuur gaat, zijn zonder uitzondering intelligent. Minstens gemiddeld intelligent, vaak heel intelligent. Vreemd genoeg blijken mensen die superintelligent zijn, het doorgaans minder ver te schoppen op creatief gebied dan de subtoppers. De vloek die op hoogbegaafde kinderen lijkt te rusten tijdens hun schoolcarrière, zou zich weleens kunnen doortrekken naar hun latere leven. Omdat alles te gemakkelijk en te vanzelfsprekend is, dreigt het heilige vuur uit te doven. Elk sprankje creativiteit wordt al snel gedoofd door verveling en een zekere zelfgenoegzaamheid. Het is geen toeval dat bijvoorbeeld rekenwonders zelden uitblinkers worden op professioneel vlak.
7. Schoonheid doodt creativiteit
Meer dan één creatieveling ontdekte in de loop van zijn leven de weldadige invloed van de natuur. In een mooie, rustgevende omgeving — de bossen, de bergen, de zee: u kiest — lijken ideeën sneller tot ontwikkeling te komen, lijken stukjes van een schijnbaar onoplosbare puzzel ineens verbazend vlot ineen te passen. Kortom: de inspiratie ligt er voor het rapen. Nogal wat schrijvers en kunstenaars meenden dan ook hun grijze geboortestreek te moeten verlaten, om in hun Tuin van Eden hun creativiteit de vrije loop te kunnen laten. Soms werkte de verhuizing, vaak bleek het een tragische vergissing. De Britse dichteres Elisabeth Barrett-Browning was maar een van de velen die zozeer overspoeld werden door de poëtische kracht van het landschap, dat haar werk teleurstellend prozaïsch werd. Je kunt niet eeuwig jubelen over het Toscaanse licht dat een sluier van goud over de heuvels drapeert.
De remedie blijkt simpel: inspiratie opdoen in het paradijs, maar werken in een vertrouwde, misschien wel saaie omgeving. Beethoven componeerde prachtige muziek in een vrij duistere kamer in een bescheiden huis. En Einstein zette zijn relativiteitstheorie op papier gezeten aan de keukentafel. Precies om die reden zouden monniken hun kloosters met Spartaans ingerichte cellen gebouwd hebben op de schitterendste plekken van de wereld: hun één procent inspiratie kregen ze cadeau zodra ze hun neus buitenstaken. En werken deden ze in soberheid, zonder franje.
(verschenen in De Standaard Magazine in 2005)