Alleen kalmte kan ons redden

Zelden waren gerechtspsychiaters het zo eens over de geestestoestand van een beklaagde. Zelden ook was de verbijstering over ongenaakbare slechtheid zo groot. Schuldig over de hele lijn. Ronald Janssen is een narcist, een wolf in schaapsvacht, een psychopaat pur sang. Had hij er ook voor kunnen kiezen níét te moorden? De wetenschap verlost – of berooft, u kiest – ons van een illusie: neen. De vrije wil bestaat niet. Maar verlost dat ons ook van verantwoordelijkheid?

‘Ik heb dat nooit gewild. Het spijt me,’ waren de laatste woorden van een snikkende Ronald Janssen, donderdagochtend in de rechtszaal. In de verontwaardigde, boze en gekwetste reacties van de nabestaanden, condenseerde zich de publieke opinie. Uit de mond van een kernpsychopaat, een gewetenloze meester-manipulator, klinken die woorden weinig geloofwaardig. Niet is wat het lijkt bij Janssen, en ook deze ogenschijnlijk berouwvolle knieval maakt vermoedelijk deel uit van een strategie.

Gehuicheld of niet, toch raakte de seriemoordenaar met een simpele zin het hart van een wetenschappelijke en filosofische discussie: die over de vrije wil, maar ook over verantwoordelijkheid en schuld.

Schroom

We denken wat we denken en we doen wat we doen, omdat we nu eenmaal niet anders kunnen. We kunnen daarin berusten. Of er opstandig van worden. Ook daarvoor kiezen we niet zelf. We doen dat in the end omdat we nooit greep hebben op de oorzaken van onze beslissingen. We kunnen ons brein niet tegenspreken.
woodsHet lijkt een duizelingwekkende spiraal van redeneringen die telkens weer uitkomen in hetzelfde doodlopende steegje: de vrije wil bestaat niet. De afgelopen jaren verschenen wereldwijd talloze artikels en boeken, waarin wetenschappelijk bewijs aangevoerd wordt om deze stelling te staven. De consensus is, met andere woorden, groot. Jan Verplaetse, professor moraalfilosofie aan de  faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent, gaat in zijn recente boek ‘Zonder vrije wil. Een filosofisch essay over verantwoordelijkheid’ nog een stap verder. Als we geen vrije wil hebben, dan kunnen we ook niet verantwoordelijk of schuldig zijn voor onze daden. Een provocatieve stellingname, die hij – zij het met enige schroom – wil toelichten. Schroom, omdat hij respect heeft voor het verdriet van de nabestaanden van Janssens slachtoffers. En omdat hij met zijn ideeën niets wil afdoen aan de gruwel die Janssen begaan heeft. Bij deze dus.

Mentale dwangbuis

‘Niemand is in staat een andere keuze te maken dan hij maakt. Je hebt alleen het geluk dat je brein de juiste keuze maakt,’ zegt Jan Verplaetse. En meteen voegt hij eraan toe: ‘Dat betekent niet dat ik een reductionist ben. Ik herleid niet alles wat een mens doet tot wat er in aanleg in het brein aanwezig is. Ik verdedig wel de opvatting dat elke beslissing die we nemen, vasthangt aan oorzaken. Die oorzaken kunnen zich op verschillende niveaus situeren. Genetica, neurologie maar ook vroegere ervaringen.’

free choiceDat onze beslissingen gevangen zitten in een mentale dwangbuis, roept vragen op. Aan weloverwogen keuzes gaat immers vaak een langdurig proces van wikken en wegen vooraf. Of het klassieke slopende gevecht tussen gevoel en rede, waarbij we niet alleen onszelf bevragen, maar onze mogelijke keuzes toetsen aan de mening van anderen. Dat doet vermoeden dat er op zijn minst enige rek op onze keuzemogelijkheid moet zitten. Dat er marges bestaan, tussen dewelke we een tijdlang zoekend en twijfelend heen en weer pendelen tot we dat punt vinden waaraan we onze keuze willen vasthaken. ‘Klopt niet,’ zegt Verplaetse. ‘Je hebt alleen maar het gevoel dat je vrij kiest. Maar hoe vrij je beslissing ook aanvoelt, ze is nooit zonder oorzaken die ze mogelijk maken. Hoeveel je ook delibereert, informeert en nadenkt, hoe bewust en weloverwogen je beslissing ook is, je blijft altijd een beslissing nemen die onbewust al genomen werd in je hersenen. Onderzoek bevestigt dit:  vraag je mensen links of rechts te drukken, dan verklapt een hersenscan ons acht seconden voor hun beslissing welke richting het zal worden. We zijn en blijven nu eenmaal wezens van vlees en bloed. Of het nu een genadeloze misdadiger betreft, of een door en door goed mens : geen van beiden zijn ze dat uit vrije wil. Dat is een moeilijk besef. De wetenschap druist in deze radicaal in tegen onze intuïtie.’

Ongeleide projectielen

En dan is er de discussie over verantwoordelijkheid en schuld. Een filosofische discussie ditmaal, waarbij de neuzen lang niet allemaal in dezelfde richting wijzen. Sommigen menen dat een mens, al heeft hij geen vrije wil, verantwoordelijk blijft voor wat hij doet. En dus ook voor wat hij misdoet. Jan Verplaetse ziet het anders. Maar eerst dit: verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid zijn twee. ‘Verantwoordelijkheid in de betekenis van een geheel aan plichten die iemand heeft, blijft bestaan in een wereld zonder vrije wil. Maar verantwoordelijkheid in de betekenis van schuld wanneer iemand aan zijn plicht verzaakt, die wijs ik af. Je kunt dus niemand iets verwijten.’

Wie is hiervoor verantwoordelijk? Wie is de schuldige? Wie kunnen we  opknopen? Bij elk drama, groot of klein, duikt de vraag vroeg of laat op. Want slechte dingen gebeuren niet zomaar. Iemand moet iets fout gedaan hebben. Opzettelijk of door grove nalatigheid. Beide vinden we bijna onvergeeflijk. Want met een béétje goede wil, een béétje denkwerk, had het heel anders kunnen lopen, toch? De emoties nemen het over, en daar loopt het mis. De verwijten vliegen in het rond als ongeleide projectielen. Ze zijn menselijk, maar potentieel uiterst schadelijk. Iedereen voelt de nood om te kunnen verwijten – het is eruit, wát een opluchting! – maar kent tegelijk de positie aan de overkant. Die is ondankbaar, pijnlijk, maakt verdrietig of kwaad. En het ergste van allemaal: het leidt nergens toe.

Geen schuld en boete

adam en eva‘Ik maak me sterk dat we kunnen leven in een cultuur zonder verwijten,’ zegt Jan Verplaetse. ‘Op papier is een samenleving zonder schuld een ramp, maar toch gaan we al een stuk die richting uit. Neem nu de manier waarop we met echtscheiding omgaan. Steeds meer koppels kiezen voor scheidingsbemiddeling. In een eerste gesprek zal de wederzijdse frustratie wel even geventileerd worden, en zullen er harde woorden vallen. Maar vanaf het tweede gesprek stapt men over de verwijten heen en krijgen we een verwijtloze vorm van conflictbemiddeling, een schuldloze manier om met elkaar om te gaan. Ook burenruzies worden steeds vaker beslecht met de hulp van een bemiddelaar. We moeten afstand durven nemen van onze boosheid. Rustpunten zoeken. En proberen te begrijpen waar het misliep en hoe we kunnen corrigeren. Alleen kalmte kan ons redden.’

Geen verwijten meer. Geen schuld en boete. Geen vergelding. Het ademt idealisme en goedheid uit – daar kan Jan Verplaetse wellicht niets aan doen. Van naïviteit is echter geen sprake. Een psychopaat blijft  een psychopaat. Ronald Janssen blijft een gevaar voor de samenleving, en die moet zonder enige twijfel tegen hem beschermd worden, vindt hij. Alleen moeten we ons huidige strafsysteem in vraag durven te stellen: ‘Welke straf of maatregel een misdadiger moet krijgen, is geen juridische een gedragswetenschappelijke vraag. Laat dit dus over aan mensen die over deze kennis beschikken. En laten we eindelijk proberen te begrijpen dat internering géén zwaktebod is. Als het nodig blijkt, kunnen mensen levenslang geïnterneerd blijven. Dat geldt voor geen enkele gevangenisstraf in de praktijk. Zelfs niet voor wie levenslang krijgt.’

Preventie is geen illusie

Farah Focqaert is moraalfilosofe en onderzoekster aan de Universiteit Gent. Ze verdiept zich in de neurobiologische basis van psychopathie en de ethische vragen eromheen, maar ook in de zin en onzin van gevangenisstraffen. Daarvoor werkt ze nu al geruime tijd samen met Adrian Raine, professor psychologie aan de University of Pennsylvania.

In het ietwat ontmoedigende verhaal over onze geketende gedachten, gloort een lichtpunt: preventie is geen illusie. Een psychopaat genezen kunnen we voorlopig niet, maar we kunnen misschien wel verhinderen dat kinderen die de kiem voor psychopathie in zich dragen, zich ook tot gevaarlijke psychopaten zullen ontwikkelen. ‘Het onderzoek staat nog in zijn kinderschoenen,’ klinkt het voorzichtig bij Farah Focquaert, ‘maar de eerste en voorlopige resultaten zijn hoopgevend.’

Een paar dingen staan vast. Eerste feit: niemand is puur genetisch geprogrammeerd om een psychopaat te worden, bijvoorbeeld. Farah Focquaert: ‘De recentste onderzoeken wijzen op een min of meer gelijke inbreng van erfelijke en omgevingsfactoren. Psychopathie is een ontwikkelingsstoornis. Ook dat weten we uit recent onderzoek. Eens die stoornis er is, kan ze niet meer behandeld worden. Het enige wat we weten is dat de ernst ervan afneemt naarmate een mens beduidend ouder wordt.’

Voor eens en voor altijd

Tweede feit: eens psychopaat, altijd psychopaat. Tenminste: zo ziet het er voorlopig naar uit. Dat is duidelijk te zien op hersenscans. ‘We weten dat verschillende hersengebieden – de amygdala en de orbitofrontale cortex zijn er maar enkele van – bij psychopaten anders werken dan bij een gemiddelde mens. Met name hun moreel redeneervermogen is structureel anders. Onder andere dat maakt van psychopathie een psychiatrische stoornis. We kunnen, op basis van alles wat we nu weten, alleen maar zeggen: zware psychopaten zijn niet moreel verantwoordelijk voor wat ze doen. Het is een zware claim, en het klinkt wellicht hard. Maar zelfs Stephen Morse (nvdr: Amerikaanse expert in crimineel en geestelijke gezondheidsrecht, die systematisch het belang van de individuele verantwoordelijkheid benadrukt), een grote pleitbezorger van strenge straffen, benadrukt dat we psychopaten niet tot onze morele gemeenschap kunnen rekenen.’

Voor Farah Focqaert is de vraag naar verantwoordelijkheid echter niet de belangrijkste vraag. De maatschappij beschermen tegen de criminele daden van sommige psychopaten: daar gaat het om. Over dus naar feit drie, dat ongetwijfeld botst op het rechtvaardigheidsgevoel van velen: gevangenisstraffen werken averechts.

‘Psychopaten die voor lange tijd in de gevangenis terechtkomen, komen niet tot inkeer. Het tegendeel is waar: ze bouwen aan recidivisme. Wat ze eerder in zich hadden, wordt tijdens een klassieke gevangenisstraf alleen maar sterker. Wat wel zin heeft? Internering in een gesloten psychiatrische instelling. Zolang het nodig is. En in veel gevallen is dat levenslang.’

Vette vis

En dan is er feit vier. Lucht en zuurstof. Hoop vooral. Misschien kan zware psychopathie in sommige gevallen voorkomen worden. Als we het vroeg opsporen en aanpakken.
Uit een langlopend onderzoek van Adrian Raine blijkt dat bij driejarigen de grootte van de amygdala – beduidend kleiner bij kinderen die later gewelddadig gedrag vertonen – iets vertelt over de kans op psychopathie. Bij driejarigen is de ontwikkeling nog in volle gang, en kunnen omgevingsfactoren misschien de doorslag geven. Een van die factoren is bedrieglijk eenvoudig: een juiste voeding.

Farah Focquaert: ‘Kinderen die voldoende omega 3-vetzuren –  visolie dus – binnenkrijgen, vertonen op latere leeftijd minder crimineel gedrag dan kinderen die geen voedingssupplement krijgen. Maar ook op een volwassen populatie is het effect van visolie merkbaar. In gevangenissen waar gedetineerden omega 3 kregen, daalde het aantal gewelddadige incidenten met vijfentwintig procent. Toegegeven: het onderzoek staat nog in zijn kinderschoenen. Maar evengoed vind ik het vreemd dat er zo weinig media-aandacht aan besteed wordt. Is het te simpel? Te goedkoop misschien? Veel goedkoper dan psychofarmaca. Misschien is het dat wel.’

(verschenen in De Standaard Weekblad van 22 oktober 2011)

Creativiteit: voor losers of genieën?

Als we de Amerikaanse econoom Richard Florida mogen geloven, behoort België tot de creatiefste landen ter wereld. Daarvoor baseert hij zich op het hoge percentage creatieve professionals: bijna dertig procent van onze werkende bevolking is artiest, muzikant, wetenschapper, ingenieur, architect, manager of vervult een conceptuele of creatieve functie. Op wereldvlak staan alleen de VS op een hoger schavotje. Maar wat is creatief?

Een cynicus kan stellen dat bovengenoemde feiten niet pleiten voor onze intrinsieke kwaliteiten. Dat het betekent dat we zwak en wanhopig zijn, en dat onze creativiteit een noodzaak is om het hoofd boven water te houden tussen andere landen die veel sterker zijn dan wij, op welk vlak ook. Of zoals de bioloog Simon Reader het stelt: ,,Creativiteit is de laatste toevlucht van de losers in de natuur.”

Puur biologisch bekeken heeft Reader gelijk. De homo sapiens haalde het als mensensoort wellicht op de Neanderthaler, precies omdat hij fysiek zoveel zwakker was. Om te overleven moest hij zijn hersenen op een ongebruikelijke manier laten werken, anders denken, de gebruikelijke denkpatronen verlaten. Anders gezegd: creatief zijn. En dat is, volgens de psycholoog Edward de Bono, tegennatuurlijk: ,,De bedoeling van onze hersenen is routinepatronen uitzetten en gebruiken, en niets anders.” Zeven creatieve gedachten over creativiteit.

1. Creativiteit is geen kinderspel

Creativiteit is een ernstige zaak, meent De Bono, hoe paradoxaal het ook klinkt. Creativiteit is al helemaal geen kinderspel. Zeggen dat kinderen ons op dat vlak tot voorbeeld zouden moeten strekken, gaat maar ten dele op. Knotsgekke ideeën, onmogelijke situaties, pure fantasieverhalen die leuk gevonden zijn, maar verder nergens op slaan, hebben weinig met creativiteit te maken. Echte creativiteit moet zin hebben. Het enige voordeel van kinderen is dat ze doorgaans onschuldig en onwetend zijn, waardoor ze een probleem soms op een verfrissende manier benaderen. We kunnen proberen onze kinderlijke onschuld en verwondering opnieuw aan te spreken, en dat zal ons ongetwijfeld een beetje creatiever maken, maar een dergelijke ,,natuurlijke” creativiteit is uiterst beperkt als het om complexere problemen gaat. Dan gaat het om zwoegen, uittesten, het idee toetsen aan onze ervaring en desnoods verwerpen en herbeginnen. Eén procent inspiratie en 99 procent transpiratie: clichés kunnen o zo waar zijn.

2. Saaie Da Vinci, kleurloze Edison

Creativiteit mag dan in het comfortabele alledaagse leven niet altijd nodig of zelfs wenselijk zijn — stel je voor dat we voor dagelijkse handelingen als koffiezetten of naar het toilet gaan een originele, creatieve invalshoek zouden willen vinden, we zouden bezig blijven en ons bovendien grenzeloos belachelijk maken, toch wil iedereen graag creatief gevonden worden. Creatief zijn is in. Het wordt niet langer als middel gezien, maar is een doel op zich. Creatieve mensen worden immers geacht boeiende persoonlijkheden te zijn, smaakvol en eigenzinnig aangeklede enthousiastelingen die altijd wel een originele oneliner hebben en over elke maatschappelijke en culturele kwestie hun interessante meningen ventileren. Een beetje creatieveling straalt dat ook uit, zo hoort het. Of tenminste, zo wil de mythe het.

Grappig is dat we hier voorbijgaan aan het feit dat biografen van grote creatieve genieën zich tijdens het schrijven van hun boek soms de haren uit het hoofd rukken, omdat ze er maar al te vaak niet in slagen een boeiend portret van hun genie in het dagelijkse leven te schetsen. Leonardo da Vinci, misschien wel het archetype van het creatieve genie, leidde een nogal teruggetrokken leven, was op zijn kleurrijkst een beetje een dwingeland, maar zou voor het overige een vrij saaie man geweest zijn in de omgang. Isaac Newton en Thomas Edison waren nogal kleurloze werkmieren. Michelangelo, Beethoven, Picasso en Einstein leverden elk op hun terrein verbijsterende prestaties, maar waren bijzonder doorsnee mensen in hun dagelijkse handelingen en ideeën. Johann Sebastian Bach was een brave, rustige huisvader, die zijn meesterwerken niet spontaan liet opborrelen vanuit een soort goddelijke inspiratie, maar die netjes op een bijna ambtelijke — maar daarom niet minder magistrale — wijze muziek schreef op vraag van zijn opdrachtgevers. En een journalist die vol verwachting John Bardeen, de tweevoudige Nobelprijswinnaar Natuurkunde, interviewde, keerde ietwat teleurgesteld terug. Van zo’n creatief meesterbrein verwachtte hij toch iets meer inzicht in of belangstelling voor ,,de dingen des levens”.

3. De mythe van de geniale ingeving

Maar hoe zit het dan met de creatieve persoonlijkheden? Zijn het allemaal grijze muizen in hun dagelijkse bestaan? Bestaat er überhaupt zoiets als het prototype van een creatieve persoonlijkheid?

De Amerikaanse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi probeert in zijn boek Creativiteit. Over flow, schepping en ontdekking een antwoord te geven. Als eerste in de geschiedenis deed hij onderzoek naar nog levende creatievelingen: schrijvers, wetenschappers, filosofen en dergelijke die in hun vakgebied elk tot de top behoren, lieten zich gewillig doorlichten.

Een van zijn bedoelingen was creativiteit van haar franjes te ontdoen, van het aura van goddelijkheid, van de mythe van de geniale ingeving. Het klinkt allemaal te simpel, zo stelt hij. Edison vond de elektriciteit uit. Einstein vond de relativiteit uit. We houden van de heroïek in die verhalen over geniale wetenschappers die in hun achterafkamertje ineens het licht zien. Maar, zo benadrukt hij, al die creatieve verwezenlijkingen waren onmogelijk zonder de op dat moment al bestaande kennis, zonder een sociaal en intellectueel stimulerend netwerk, zonder de mechanismen nodig voor erkenning en verspreiding.

Bovendien moet je behoorlijk wat geluk hebben met het tijdstip waarop en de plek waar je geboren wordt. Het Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus, het vijftiende-eeuwse Firenze en het negentiende-eeuwse Parijs waren een droom voor creatieve geesten: de welvaart en de overvloed aan vrijetijd — althans, voor het welvarendste deel van de bevolking — schiepen een klimaat waarin ruimte was voor leren en experimenteren, voor creatieve uitingen van welke aard ook.

4. Geniaal of gestoord?

Csikszentmihalyi noemt zichzelf een naïeve optimist. Hij verwondert zich oprecht over het feit dat er zo weinig onderzoek verricht wordt naar het abnormaal-zijn in positieve zin. Al decennia onderzoeken psychiaters en psychologen bijvoorbeeld het verband tussen creativiteit en psychose, en hun conclusies zijn duidelijk: creatieve geesten zijn vatbaarder voor een psychose. Een voor de hand liggend voorbeeld is Vincent van Gogh. Had hij na zijn dood niet die overweldigende erkenning gekregen vanuit de kunstwereld en later ook van het brede publiek, dan was hij hoogstens bij de mensen die hem persoonlijk gekend hebben, nog even in de herinnering blijven hangen als die psychisch gestoorde man die vreemde, drukke schilderijen maakte. Om daarna voorgoed in de vergetelheid te geraken. Iets wat ongetwijfeld vele anderen die misschien evenveel talent hadden, maar niet op het juiste moment op de juiste plaats waren, overkwam.

Alleen al in de Verenigde Staten verschijnen elk jaar honderdduizend boeken en staan er vijfhonderdduizend mensen geregistreerd als kunstenaar. Het gros van hen zal hiervoor nooit de erkenning krijgen. De reputatie van een creatieve geest is altijd onderhevig aan de grillen van de sociale erkenning, en die zijn totaal onvoorspelbaar. Zo is iedereen het er vandaag over eens dat Bach een creatief genie was op muzikaal vlak, terwijl hij tegen het einde van zijn leven en nog lang na zijn dood bestempeld werd als ,,ouderwets”.

5. Opportunisme of hoog EQ?

Csikszentmihalyi houdt zich niet bezig met de duistere kanten van creativiteit. Bij hem geen verhalen over psychose, maar vooral bruisend enthousiasme over de vaststelling dat de meeste creatievelingen ronduit optimistisch zijn. Daarmee geeft hij meteen tegengas voor de wijdverbreide opvatting dat creativiteit — vooral artistieke creativiteit — moet ingebed zijn in pijn en lijden. Het gekwelde genie is een mythe die we te danken hebben aan de romantische school. Gekwelde zielen als Tolstoj en Dostojevski bestonden/bestaan natuurlijk, maar de reden voor die gekweldheid heeft niets met hun creativiteit te maken. Wat Tolstoj en Dostojevski betreft: zij leefden en werkten op het moment dat de Russische samenleving op instorten stond, en die onzekerheid en somberheid reflecteert zich daardoor onvermijdelijk in hun werk. De vele verhalen over kunstenaars die, gekweld door de pijnlijke kronkels die hun creatieve geest maakt, naar drank, drugs of pillen grijpen, hebben dan ook minder te maken met nevenverschijnselen van hun creativiteit, dan wel met een schrijnend gebrek aan waardering en erkenning.

Interactie met de omgeving blijkt een cruciale rol te spelen in creatieve verwezenlijkingen, daar zijn de meeste onderzoekers het stilaan over eens. Creativiteit moet, wil ze ten volle tot ontplooiing komen, gepamperd en goedgekeurd worden door de sociale en professionele omgeving. Talent is maar een kleine eerste stap. Wie geen toegang krijgt tot het gebied waarin dat talent zich verder kan ontwikkelen, zal met zijn creativiteit op dat vlak nooit iets kunnen betekenen. Elk getalenteerd kind — of het nu op wiskundig, wetenschappelijk of artistiek vlak is — moet de regels leren kennen, om ze toe te passen en om ze misschien uiteindelijk te kunnen overtreden. En iedereen die talent heeft en de regels kent, moet aan de slag kunnen gaan ,,in het veld”. Het is uiteindelijk dat veld dat erover beslist of er sprake is van echte creativiteit, van verwezenlijkingen die steek houden, nut hebben, de mensheid iets bijbrengen. Maar ook daarin kan de creatieveling een rol spelen. Wie, behalve talent én kennis én schitterende ideeën, ook over het vermogen beschikt zich vlot aan te passen aan de verwachtingen van zijn omgeving en alles wat op zijn weg komt, weet te gebruiken om zijn doelen te bereiken, zal ongetwijfeld veel sneller erkenning krijgen dan zijn iets minder sociaal begaafde collega. Opportunisme, roept de ene. Emotionele intelligentie, oordeelt de andere. En het liefst meer dan dat.

6. Hoogbegaafdheid, een vloek?

Het lijkt voor de hand liggend dat zinvolle creativiteit niet mogelijk is zonder intelligentie. Mensen die iets betekenen in hun vakgebied, of het nu over architectuur, scheikunde of literatuur gaat, zijn zonder uitzondering intelligent. Minstens gemiddeld intelligent, vaak heel intelligent. Vreemd genoeg blijken mensen die superintelligent zijn, het doorgaans minder ver te schoppen op creatief gebied dan de subtoppers. De vloek die op hoogbegaafde kinderen lijkt te rusten tijdens hun schoolcarrière, zou zich weleens kunnen doortrekken naar hun latere leven. Omdat alles te gemakkelijk en te vanzelfsprekend is, dreigt het heilige vuur uit te doven. Elk sprankje creativiteit wordt al snel gedoofd door verveling en een zekere zelfgenoegzaamheid. Het is geen toeval dat bijvoorbeeld rekenwonders zelden uitblinkers worden op professioneel vlak.

7. Schoonheid doodt creativiteit

Meer dan één creatieveling ontdekte in de loop van zijn leven de weldadige invloed van de natuur. In een mooie, rustgevende omgeving — de bossen, de bergen, de zee: u kiest — lijken ideeën sneller tot ontwikkeling te komen, lijken stukjes van een schijnbaar onoplosbare puzzel ineens verbazend vlot ineen te passen. Kortom: de inspiratie ligt er voor het rapen. Nogal wat schrijvers en kunstenaars meenden dan ook hun grijze geboortestreek te moeten verlaten, om in hun Tuin van Eden hun creativiteit de vrije loop te kunnen laten. Soms werkte de verhuizing, vaak bleek het een tragische vergissing. De Britse dichteres Elisabeth Barrett-Browning was maar een van de velen die zozeer overspoeld werden door de poëtische kracht van het landschap, dat haar werk teleurstellend prozaïsch werd. Je kunt niet eeuwig jubelen over het Toscaanse licht dat een sluier van goud over de heuvels drapeert.

De remedie blijkt simpel: inspiratie opdoen in het paradijs, maar werken in een vertrouwde, misschien wel saaie omgeving. Beethoven componeerde prachtige muziek in een vrij duistere kamer in een bescheiden huis. En Einstein zette zijn relativiteitstheorie op papier gezeten aan de keukentafel. Precies om die reden zouden monniken hun kloosters met Spartaans ingerichte cellen gebouwd hebben op de schitterendste plekken van de wereld: hun één procent inspiratie kregen ze cadeau zodra ze hun neus buitenstaken. En werken deden ze in soberheid, zonder franje.

(verschenen in De Standaard Magazine in 2005)