Liefde zonder logica

Dat liefde op de ontleedtafel van de wetenschap niet meer is dan een allegaartje van chemische stoffen, weten we intussen wel. Maar wetenschap alleen is niet genoeg. Om de liefde een beetje te begrijpen, hebben we ook fantasie en verhalen nodig.

Bij minnaars en gekken kolkt het in de hersenen
En slaat de rede zo op hol dat juist hun inzicht
Groter is dan wat de koele rede vatten kan

From here to eternityMet deze woorden van Theseus in Midzomernachtsdroom legt Shakespeare alvast een stuk ziel van de liefde – of liever: verliefdheid – bloot: het obsederende, gekmakende verlangen, waardoor een mens tijdelijk zichzelf niet meer is en tegelijk de diepe overtuiging koestert dat hij meer dan ooit zichzelf is. Sterker en levender dan alle anderen en in staat tot nooit geziene grootsheid.

En daar is het dan: het onvermijdelijke roet in het eten, de vermanende vinger van elke relatietherapeut. Dat die romantische, geïdealiseerde kijk op de liefde nefast is voor een langdurige relatie. Dat liefde een werkwoord is, en dat we maar best ons hoofd erbij houden wanneer het erop aankomt de liefde te laten duren.
Allemaal terechte bedenkingen, jazeker. Maar we blijven verliefd worden, want weten en voelen zijn twee, en zelfs zij die een broertje dood hebben aan romantische zwijmelarij worden misschien vroeg of laat door de bliksem getroffen.

Gelukkig kunnen we rationaliseren. Of dat tenminste proberen. Want kom, wat is die fameuze liefde nu eigenlijk meer dan een paar chemische reacties in het brein? Feromonen, dopamines, oxytocine, noem maar op: leg de liefde op de ontleedtafel en dan blijkt ze al snel even opwindend en romantisch als de inhoud van een goedgevuld apotheekkastje.

Maar is dat neurobiologische verhaal niet al te beperkend? Als al die neurotransmitters en hormonen ons alleen maar zo gek maken, omdat we ons zouden voortplanten, hoe zit het dan met homoseksuele relaties en met mensen van zestig die stapelverliefd worden? Wetenschap alleen is ontoereikend. Om te begrijpen of inzichten te verwerven hebben we ook nood aan verhalen, kunst en filosofie. Laten we dus het recht opeisen om heel even, al was het alleen maar vandaag, een middelvinger op te steken naar heel dat wetenschappelijke discours, dat ons determineert en kooit en ons het recht op fantasie ontneemt.

Hevig en eindig

Liefde is de emotie die wellicht het meest tot de verbeelding spreekt. Haar naam wordt wel eens misbruikt, er wordt een beetje smalend of lacherig over haar gedaan, maar in de grond kunnen we haar maar moeilijk missen. Misschien fascineert ze ons zo omdat ze elke andere emotie in haar zog meesleept: blijdschap, verdriet, angst, woede, haat, jaloezie. Maar ook omdat ze zich nooit helemaal laat vangen in woorden. Omdat de erotische, seksueel geladen liefde, die verliefdheid nu eenmaal is, nooit kan blijven duren, want de hevigheid bestaat maar bij gratie van de eindigheid. En omdat de verliefdheid misschien wel verdwijnt, maar het onbestemde verlangen niet. Het verlangen om diezelfde intensiteit nog eens opnieuw te beleven, ook al weten we dat zo’n sterke emotie ons leven niet alleen verrijkt, maar ook overschaduwt.

Toen hij amper 24 was, begon de filosoof Alain de Botton zijn boek Essays in love (in het Nederlands verschenen als Proeven van liefde ) met de woorden: ‘Het verlangen naar een lotsbestemming is nergens sterker dan in ons romantische leven.’ Het boek is een intrigerend relaas vanaf het prille begin van zijn verliefdheid op Chloe, tot het einde van hun relatie.
Zonder iets af te doen aan de oprechtheid en intensiteit van die grote liefde, onderzoekt hij de waarachtigheid van het verhaal dat verliefde mensen elkaar en zichzelf voortdurend vertellen. Zoals de magie van de voorbestemdheid. Want hoe toevallig kan het zijn dat hij en zijn geliefde rond dezelfde tijd geboren werden, in hetzelfde toneelstuk meespeelden op een andere middelbare school, gelijkaardige moedervlekken op een van hun tenen hebben en, ja, zelfs allebei moeten niezen als ze in de zon zitten? Door toevalligheden te mythologiseren, al vertellende een logica te vinden in wat niet logisch is, groeit de overtuiging dat het zo moest zijn. Dat het universum vanaf hun beider geboorte alles op alles gezet heeft om de twee samen te brengen.

Tweelingzielen

Liefde maakt blind, zegt men. Maar niet alleen voor de mindere kanten van de geliefde. We gooien natuurlijk een soort cordon sanitaire op rondom de geliefde: een veilige ruimte, waarbinnen niets van de slechtheid die we soms bij onszelf zien, terug te vinden is. Door een te worden met die geliefde, niet meer te weten waar onze huid eindigt en de huid van de ander begint, hopen we ook een betere versie van onszelf te worden.

Maar er is meer. Het gevoel dat die ene liefde uniek en niet te evenaren is, terwijl we – in het besef dat miljoenen mensen ter wereld elke dag weer precies hetzelfde meemaken – liever niet horen dat het allemaal nogal banaal is. Even banaal als de bewering dat iemand ‘de liefde van je leven’ is. Maar alleen wanneer we terugblikken in het aanschijn van de dood, zullen we dat weten. Heel misschien.

Ondanks het verlangen naar de intensiteit van de verliefdheid, is de behoefte aan een soulmate of een tweelingziel al even menselijk en van alle tijden. Plato beschreef die drang al in zijn mythe over het ontstaan van de liefde. En de rationele Simone de Beauvoir schreef over haar ontmoeting met Sartre in haar Mémoires d’une jeune fille rangée : ‘Sartre kwam exact overeen met de droomgezel naar wie ik al sinds mijn vijftiende verlangde. Hij was de dubbelganger waarin al mijn brandende verlangens tot zinderende hitte oplaaiden. Ik zou altijd alles met hem kunnen delen. Ik wist dat hij nooit meer uit mijn leven zou kunnen verdwijnen.’
Waarom we ervan overtuigd zijn dat iemand onze soulmate is, valt moeilijk te begrijpen. Psychologen zoeken het in sjablonen die we in onze kindertijd meegekregen hebben, en waardoor we in opeenvolgende liefdes op zoek gaan naar variaties op een thema.

Maar niet alleen de vonk tussen twee mensen speelt een rol. Ook de timing moet juist zitten. De man of vrouw die ons in een welbepaalde periode van ons leven in vuur en vlam zet en ons doet geloven dat we voor elkaar bestemd zijn, zouden we enkele jaren eerder of later misschien nauwelijks opmerken. Omdat onze amoureuze behoeften op dat moment vervuld zijn, bijvoorbeeld. Of omdat andere emoties onze energie wegzuigen. En dan is er de onromantische en tegelijk geruststellende gedachte dat er wel meer tweelingzielen op deze aardkloot rondlopen.

Aan het eind van zijn Essays in love geeft Alain de Botton toe dat hij zijn voorbestemdheid voor Chloe verwarde met zijn voorbestemdheid om verliefd te worden. Hij noemt het zijn vergissing: niet zij, maar de liefde was onvermijdelijk.

‘Jij bent niet verliefd op die jongen, maar op de liefde, zoals alle tieners’, zei mijn moeder ooit tegen me. Misschien had ze gelijk, behalve hierin: zijn we uiteindelijk niet allemaal – of bijna allemaal – verliefd op de liefde, en zoeken we daarbij niet naar iemand die in ons verhaal past?

(verschenen in De Standaard op 14 februari 2013)

Beterschap in boekvorm

De stellige, opgeklopte toon van sommige zelfhulpboeken, gaat weleens tegenstaan. Net zoals de mythe van de maakbaarheid van alles. Maar de School of Life gooit het over een andere boeg en verschaft de lezer op een volwassen manier boeiende inzichten.

In drie stappen naar de job van je dromen! In zeven stappen naar de liefde van je leven! In tien stappen naar eeuwig geluk! Laat ik maar meteen een bekentenis doen: ik ben doorgaans niet zo tuk op zelfhulpboeken. Of preciezer: op een bepaald type zelfhulpboeken, vaak op Amerikaanse leest geschoeid. Enthousiast en tegelijk bazig van teneur, brandend van geloof in de absolute maakbaarheid van alles.

Heb ik er dan nooit eentje gekocht? Welzeker. Omdat ik nieuwsgierig was, maar ook: omdat ik oprecht geloofde dat ik er iets aan zou kunnen hebben. De liefde was echter van korte duur. Ik begon er nochtans met de nodige gretigheid aan, aangestoken door de stellige, wervende toon die zo typisch is voor veel van die boeken. Maar net die toon ging naarmate de lectuur vorderde, tegenstaan. Die rotsvaste overtuiging van het eigen grote gelijk, de vele ferme antwoorden die geen tegenspraak duldden, gekruid met de nodige sentimentaliteit. Terwijl boeken en bij uitbreiding mensen op hun interessantst zijn als ze vragen stellen.

Maar de toon was maar één afknapper. Er was meer. De illusie dat verandering in wezen nogal simpel is, en dat anders denken de sleutel tot succes is. En die niet-aflatende dwang om  diep in jezelf te kijken, te graven, te wroeten. Om je bij elke bobbel in het wegdek af te moeten vragen: hoe voel ik me nu? Wat doet dit met mij? En wat moet ik tegen mezelf vertellen opdat alles beter zou gaan? Het belang dat aan voortdurende introspectie werd gehecht , kreeg al snel iets navelstaarderigs. Waarom voortdurend naar binnen kijken, terwijl er buiten zoveel interessantere dingen te zien zijn? Dus vloog het boek  aan de kant, om nooit meer open te gaan.

Tijd voor nuance nu. En voor zelfonderzoek (introspectie!). Want uit mijn snelle oordeel over dat ene bepaalde type zelfhulpboek, gevolgd door een veralgemeende afkeer van het genre, sprak wellicht enig snobisme. De laatdunkende overtuiging dat dit soort boeken voor een ander doelpubliek geschreven waren dan datgene waar ik me toe rekende: zelfhulpboeken waren voor het type Oprah-vrouwen. Zelfhulpboeken waren voor mensen die zich graag mee laten drijven op de golven van hypes en modieuze ziektes van deze tijd, al of niet ingebeeld. Hieruit sprak niet alleen snobisme, maar zelfontkenning bovendien: ik keek immers stiekem naar Oprah, balancerend tussen ergernis over de hysterische sfeer van het programma en fascinatie voor de vaak zeer interessante thema’s die aan bod kwamen.

Zelfhulp uit de Oudheid

Mijn kijk op het genre veranderde toen ik ‘Flow’ van Mihalyi Csikszentmihalyi – een naam die een steevast een copy-paste vergt – las: een verhelderend boek over creativiteit, over doelgerichtheid en concentratie, over het verlies van tijdsbesef tijdens een scheppend proces. Wat dit boek zo anders maakte dan de klassieke, rechtlijnige zelfhulpboeken waren de vele verwijzingen naar de filosofie, geschiedenis, kunst en literatuur. De adrenalinestoot die bijna elk zelfhulpboek bij het begin geeft, liet ditmaal geen teleurstellende leegte achter. Hetzelfde had ik toen ik vorig jaar ‘Het nieuwe zwart’ van Darian Leader las: een inspirerende collage van alles wat de wereld aan moois voortgebracht heeft door de eeuwen heen, verweven met inzichten over het omgaan met rouw en verdriet. Geen antwoorden, maar handvatten.

Misschien sluit dit type zelfhulpboeken wel het nauwst aan bij de allereerste zelfhulpboeken uit de geschiedenis. Niet bij Dale Carnegie, die met het in 1936 verschenen ‘How to win friends and influence people’ – nog steeds een hoog gewaardeerd en goedverkocht boek – als de vader van de moderne zelfhelpcultuur wordt beschouwd. Wél bij de klassieken. Bij de grote filosofen uit de Oudheid. Epicurus schreef talloze boeken over liefde, leven en rechtvaardigheid. Seneca liet zijn licht schijnen over woede, en hoe die onder controle te krijgen. En Ovidius schreef in zijn ‘Ars Amatoria’  over verleiding, seks en relaties, al doen zijn simpele, gedecideerde tips dan weer eerder denken aan hoe het er nu soms aan toe gaat. Zijn onverholen, onbedoeld grappige pleidooi voor manipulatie, zou hem vandaag geheid een stevige tegenwind bezorgen: ‘Bedenk dat iedere vrouw veroverd kan worden. Sta op goede voet met haar kamermeisje. Kies het goede moment. Schrijf haar een brief vol vleierijen en beloften. Verzorg je voorkomen, maar wees niet verwijfd. Wees matig met wijn. Hou haar minnaar te vriend. Zorg dat je er bleek en mager uitziet.’

Wat de klassieken wel gemeen hadden, is dat ze blijkbaar begrepen dat niemand gebaat is bij loze peptalk. Eerder integendeel: de beste manier om iemand zich beter te laten voelen, was toe te geven dat de dingen echt wel zo erg zijn als we denken dat ze zijn, wellicht zelfs nog erger. Niet echt bemoedigend dus.

Zelfhulp voor vandaag

Gelukkig is er ook een tussenweg.

In 2008 richtte filosoof Alain de Botton samen met enkele gelijkgezinde collega’s in Londen de ‘School of life’ op: een academie voor levenskunst, als het ware. Hoofdthema’s die in de lessen aan bod komen zijn filosofie, werk, liefde, status, reizen, architectuur, literatuur en religie. En nu zijn er ook zes boeken, elk geschreven door een andere auteur, waarin nagedacht wordt – en raad gegeven wordt, het zijn tenslotte zelfhulpboeken – over de grote uitdagingen van het leven van vandaag. De School of Life-boeken pretenderen geen antwoorden te geven, maar ideeën aan te rijken. Wetenswaardigheden uit de filosofie, literatuur, psychologie en beeldende kunsten passeren de revue. Bedoeling is niet de lezer te overstelpen met pasklare antwoorden en mirakeloplossingen, maar wel om hem te ‘stimuleren, uitdagen, voeden, troosten’.

Het moet gezegd: deze boeken zijn een waar plezier om te lezen. Om te beginnen is de toon waarop de lezer aangesproken wordt bijzonder aangenaam: rustig, degelijk, intelligent, respectvol. En toegankelijk bovendien. Tijdens het lezen krijg je het gevoel een gesprek te voeren met een slimme vriend met veel levenservaring, die bereid is zichzelf in vraag te stellen en je tegelijk een inkijk te bieden in zijn persoonlijke ervaringen en zielenroerselen. Bij sommigen valt meteen een groot vermogen tot zelfrelativering op.

Verder dan de cafétoog

Neem nu Philippa Perry, de psychotherapeute die ‘Bij je verstand blijven. Hoe doe je dat?’ voor haar rekening nam. Haar boek is een pleidooi voor een bepaalde manier van denken over wat er in de hersenen gebeurt, hoe ze zich hebben ontwikkeld en hoe ze zich blijven ontwikkelen. Ze laat aan de hand van concrete voorbeelden een helder licht schijnen op de wederzijdse invloed van nature en nurture. Ze geeft geen specifieke aanwijzingen over hoe een mens behoort te denken, hoe hij zich zou moeten gedragen, wat hij zou moeten voelen. Dat is niet zinvol, schrijft ze. Haar verhaal is doorspekt met woorden en uitdrukkingen als ‘volgens mij’, ‘het zou kunnen’ en ‘misschien’. Precies daardoor krijg je de indruk dat ze een respectvolle dialoog met de lezer aangaat, en ga je haar vanzelf ernstig nemen. De illusie van confectie verwerpt ze: ‘Wat voor de een werkt, werkt voor de ander niet’. Natuurlijk zitten er ook voorspelbare wetenswaardigheden in het boek: dat ik-boodschappen beter werken dan jij-boodschappen is niet nieuw, maar daarom niet minder waar. Aan het eind van het boek volgt een uitgebreide reeks oefeningen. Nuttig voor wie daarvan houdt, over te slaan voor diegenen aan wie dat minder besteed is.

Een andere titel uit de reeks is ‘De wereld veranderen. Hoe doe je dat?’ van John Paul Flintoff. Alleen al het ambitieuze idealisme dat uit de titel spreekt, het totaal achterwege blijven van cynisme, is hartveroverend. En toch is het geen naïef boek. Aan de hand van talloze voorbeelden uit de wereldgeschiedenis en persoonlijke anekdotes probeert Flintoff de lezer diets te maken dat de geschiedenis niet alleen gaat over de handelingen van dominante individuen. Het is een boek dat hoop en moed geeft, een onomwonden pleidooi voor actief idealisme, dat zich niet beperkt tot wereldverbeteren aan de cafétoog. Om dat te illustreren citeert Flintoff onder anderen schrijfster en activiste Rebecca Solnit: ‘Hoop is niet een loterijbriefje waarmee je op de sofa gaat zitten om je gelukkig te voelen. Hoop is een bijl waarmee je deuren kunt openen. Hoop roept op tot actie.’

Ook de overige boeken in de reeks – ‘Meer denken over seks’, ‘Minder piekeren over geld’, ‘Floreren in het digitale tijdperk’ en ‘Werk vinden dat bij je past’ – bieden op dezelfde manier boeiende stof tot nadenken. Het boek dat qua stijl het meest afwijkt van de andere is dat van Alain de Botton zelf, over seks. Geen enkele persoonlijke anekdote hier, maar wel het uitgangspunt dat we allemaal in zekere zin abnormaal zijn als het over seks gaat. Veel aandacht gaat naar neuroses, fobieën en ontwrichtende verlangens, naar onverschilligheid en walging zelfs. De Botton neemt ons verwrongen ideaalbeeld van seks onder de loep, en vraagt zich af of we – los van de voortplanting – beter af zouden zijn zonder geslachtsdrift, omdat die ons zo onzeker en kwetsbaar maakt. Maar tegelijk maakt die kwetsbaarheid ons juist menselijk, besluit hij. En wie zou de extase en de grote ontdekkingen willen missen? Seks verbreedt onze interesses en verlegt onze referentiepunten. Ze dwingt ons onze eigen dwaasheid en menselijkheid onder ogen te zien, en brengt noodzakelijke – en interessante – chaos in de heersende hiërarchie van macht, status, geld en intelligentie.

De School of Life-boeken hebben de grote verdienste dat ze lang blijven nazinderen. Stof geven voor discussies, met jezelf of met anderen. En hoop, zonder de stellige belofte op beterschap.

(verschenen in De Standaard der Letteren op 7 september 2012)