Ik doe datgene wat zovelen doen in deze tijd van het jaar. Dromen en plannen. Terugblikken ook. Maar mijn terugblik reikt verder dan het afgelopen jaar. Al de hele week lang denk ik na over de vele vraaggesprekken die ik in de loop van de jaren gevoerd heb. Met kunstenaars, schrijvers, filosofen, politici of anderszins bekenden. En even vaak met mensen die een leven in de luwte leiden, maar wel een bijzonder verhaal te vertellen hebben. Sommigen waren teleurstellend, anderen hebben een diepe indruk nagelaten. Ik zal het nooit vanzelfsprekend vinden: dat voorrecht met boeiende mensen te mogen praten over wat hen gemaakt heeft tot wie ze zijn, wat hen passioneert, hoe ze tegen leven en dood aankijken, hoe ze werken, hoe ze liefhebben.
Zes mannen en vier vrouwen over de liefde, met een filmfragment als kapstok: dat was niet werken. Dat was spelen, lachen, verwonderd en ontroerd zijn.
Kort daarna sprak ik met zes grijsaards – Octave Landuyt, Jef Geeraerts, Paula Semer, Will Ferdy, Godfried Danneels en Clara Haesaert – over wat hen aan de gang hield in dit leven. Eén rode draad: ze hadden allemaal hun nieuwsgierigheid en het vermogen tot verwondering bewaard.
Paula Semer heeft toen voorgoed mijn hart veroverd, maar het was vooral bij kunstenaar Octave Landuyt dat ik een knik in mijn knieën voelde. Ik had uren, dagen naar hem kunnen luisteren en kijken. Zoveel bevlogenheid in één mens. En ja, zoveel charme ook. Het was de eerste keer dat ik bij een tachtiger dacht: ‘Ik zou verliefd kunnen worden op u.’
Octave Landuyt is onlangs 91 geworden. Ik hoop dat zijn geest vandaag nog even sterk is als op die lentedag in 2007, toen hij mij rondleidde op zijn tentoonstelling in de Gentse Sint-Pietersabdij en me vertelde over zijn grootvader, over verwondering en over intens leven.
Een fragment:
‘Het was een tijd waarin kleine dingen groot gevonden werden. ‘Die heeft de zee gezien,’ zei men met veel ontzag. Ook iemand die Frans kon spreken was bijzonder. Of iemand die in de opera zong, zoals mijn grootvader. Hij was er voorzanger.
Mijn grootvader heeft een sterke invloed op me gehad. Hij was een anti-racist in hart en nieren. Een anarchist ook, want ook al konden we ons maar één keer in de week vlees veroorloven, het moest op vrijdag zijn. Zo contrair was hij. Degelijk onderwijs voor de werkmens was ook een van zijn stokpaardjes. Over al die dingen kon hij eindeloos praten, discussiëren met jan en alleman. Het maakte hem soms ongezellig. Maar ik herken het. Ik heb dat ook, en het maakt mij ook soms ongezellig.
De opera van mijn grootvader was intens. Diezelfde intensiteit zit in mijn werk. Het gaat niet over mooi of lelijk, het is energie. Die intensiteit is levensnoodzakelijk. Het is een manier van zijn. Ik beleef alles, alsof het de laatste keer zal zijn. Een geur van een bloem die in bloei komt, wil ik intens opsnuiven, in het besef dat het straks weer gedaan zal zijn. Ik wil intens kijken, want nog even en de bloem zal uitgebloeid zijn. Muziek beluister ik alsof het de enige keer is dat ze ooit zal horen. Ik heb lief alsof het mijn eerste en laatste keer is. Ik ben als het jongetje in Le ballon rouge, de film van Lamorisse: ik volg vol verwondering die rode ballon en de ballon volgt mij.
Als je dat gevoel kent, als je intens leeft, dan weet je wat gedrevenheid is. Daarom kan er ook geen sprake zijn van een pensioen. Je stopt toch niet met mensen in nood te helpen als je 65 wordt? Waarom zou je dan van de ene dag op de andere met al het andere stoppen? Het is iets wat ik met veel kunstenaars deel: de overtuiging dat ik, als ik niet meer kan werken, dood ben. Dat is geen holle retoriek. Het is de waarheid. Als je geen lucht meer krijgt, ga je dood. Mijn werk is mijn adem.’
Verschenen in De Standaard Magazine op 2 juni 2007
https://www.youtube.com/watch?v=AhGLI7yyzYM
Zeer raak. Goed dat je ’t nog eens aanhaalt.
Zeer raak. Goed dat je ’t nog eens aanhaalt.