Ik ben een gedurig ontroerbare ramptoerist

Kerkhoven en ik, het is een verhaal apart.
Van Gent tot New Orleans, ik weet hoe men zijn doden begraaft. Uren kan ik er rondlopen.
Een bezoek aan Parijs is niet compleet als ik niet even dag gezegd heb aan Simone de Beauvoir, icoon van mijn tienerjaren, op het kerkhof van Montparnasse.
Ik haat sentimentaliteit. Maar ik sta er niet boven.
Het gaat nog verder.
De ‘Lawinentote’, het vervaagde meisje met de pijpenkrullen, het oude paar dat op dezelfde dag heenging: ik wil hun verhaal kennen.
De oudste grafstenen op het kerkhof van Pierre-Perthuis in de Morvan leverden me de namen voor personages in ‘Ik denk dat het liefde was’.

Ik praat met de doden, droom hen levens. En besef dat ze in mijn rare hoofd wellicht interessanter worden dan ze in werkelijkheid waren.
Niets dat zo weemoedig stemt als al die verstilde kleine geschiedenissen, die nooit meer verteld zullen worden.
Ik ben een gedurig ontroerbare ramptoerist.
Ik schrijf.

Vandaag is het 1 november, maar ik zal geen enkel kerkhof bezoeken.
Mijn eigen doden laat ik met rust. De behoefte om ze op een dag als vandaag op te zoeken, is me vreemd. Maar vergeten doe ik niet.
Hoe mijn ene grootmoeder stierf toen ik vijf was, en ik daar bijna vrolijk over kwekte tegen mijn vader.
Hoe mijn tweede grootmoeder doodging toen ik zeventien was en ik een nieuwe en ondraaglijke pijn voelde, die vlijmde en brandde alsof mijn ziel eruit gerukt werd.
Hoe later mijn ene grootvader even stil ging als hij geleefd had.
Hoe ik een dochter op de wereld zette, precies op de dag dat mijn andere grootvader de wereld verliet. ‘Je hebt een achterkleindochter,’ fluisterde mijn moeder nog in zijn oor. We zullen nooit weten of hij het nog gehoord heeft.

Maar veel meer nog dan aan hun dood denk ik aan hun leven. Vooral aan dat van de grootmoeder die stierf toen ik zeventien was. Haar twinkelende donkere ogen. Hoe ze rook. Hoe ze zong en floot en eindeloos vertelde over haar jeugd die zoveel spannender leek dan de mijne. Hoe ze oud en jong tegelijk was. En hoe ze mij na mijn zoveelste waaromvraag lachend het zwijgen oplegde: ‘Curieuzeneuzen en vraagstaartjes!’
Het heeft niet geholpen. Nieuwsgierigheid is nu mijn job.

(Haar naam was Josephine. Zij leeft een klein beetje verder in ‘Wreed schoon’)