Liefde is de laatste vorm van waanzin die ons rest

Een biografie van de liefde wilde Lisa Appignanesi schrijven. Van de prille liefde tussen moeder en kind, over de gekmakende pieken en dalen van de hartstochtelijke liefde, tot de rust en houvast die vriendschap kan bieden. ‘Alles over de liefde. Anatomie van een onbeheersbare emotie’ is een reis langs ‘onze laatste sociaal aanvaarde vorm van waanzin’.

Lisa AppignanesiZe heeft charme en pit, Lisa Appignanesi (65). Rugpijn doet haar om de haverklap uit haar stoel opveren, vermoeidheid en nervositeit hebben haar weer naar de sigaret doen grijpen – ‘ik ben enkele weken geleden gestopt’, maar de enthousiaste verhalenvertelster in haar is goddank ongedeerd. Alles over de liefde is een panoramisch boek: een brede kijk op de vele gezichten van de liefde. Op wie worden we verliefd en waarom? Waarom blijven sommigen maar keer op keer verliefd worden? Waarom bedriegen we? Hebben mannen en vrouwen op dezelfde manier lief? En hoe zit het met de veranderde betekenis van seks en intimiteit? Het boek sluit vrijwel naadloos aan op Gek, slecht en droevig, dat Appignanesi enkele jaren geleden schreef over de geschiedenis van vrouwen en psychiatrie. Want verliefd zijn is altijd een beetje waanzin.

U noemt liefde een van de laatste sociaal aanvaarde vormen van waanzin. Bestaat de kans dat we ook daarin onze vrijheid verliezen?

‘Ik maak me daar soms zorgen over, ja. Ga maar eens na hoe uitgebreid ons classificatiesysteem voor psychische stoornissen vandaag is: het zit tjokvol verschijnselen die we ooit als normaal of gezond beschouwden. Liefde is de enige vorm van gekte die ons als mentaal gezonde mensen nog rest. Passionele liefde gaat over extase en over lijden: dat lijkt op waanzin. Nu goed: dat is het ook. En wat dan nog? Binnenkort maakt men ons misschien wel wijs dat het veel verstandiger is een pilletje te nemen om op een gecontroleerde manier de extase te bereiken en om ook sneller uit het dal weer naar boven te klimmen. Ik vrees dat de liefde ons als laatste extreme ervaring dreigt afgenomen te worden.’

Is het niet zo dat de passionele liefde juist sterk geromantiseerd en op handen gedragen wordt in onze cultuur?

‘Dat klopt. Ze fascineert ons en we hebben haar in zekere zin ook nodig. Verliefdheid en hartstocht veranderen je. En tegelijk leer je veel over jezelf en andere mensen. De obsessie waar je aan lijdt, zorgt ervoor dat je doorlaatbaar wordt. Je bent veel ontvankelijker voor andere mensen in die periode. De heftigheid van je gevoelens dwingt je om na te denken over wie je bent en wat je zou kunnen worden. Een mens kan jarenlang, zelfs decennialang, op zijn hoede zijn voor de liefde. Ze wordt op een afstand gehouden, verketterd, bij het vuil gezet. Maar dat kan omslaan en ik denk dat het goed is als het gebeurt. Ik houd heus geen pleidooi voor lijden. Maar ik geloof wel dat dit soort lijden je sterker en rijker kan maken.’

Het valt op dat seks verkoopt, maar dat onze grootste fascinatie naar de liefde blijft uitgaan. Of zeg ik dat alleen maar omdat ik een vrouw ben?

‘Uit mijn interviews, lezingen en observaties heb ik geleerd dat mannen net zo ontvankelijk zijn voor liefde en verliefdheid als vrouwen. Het culturele cliché dat mannen niet willen praten over de liefde, dat ze er niet eens aan willen dénken, leeft vooral in Angelsaksische landen. Ik krijg ontzettend veel reacties op dit boek en een grote helft daarvan komt van mannen. Ze worstelen vooral met het begrip mannelijkheid. Hun rol is zo vaag geworden. Als ze geen oorlog hoeven te voeren en niet langer de beschermer van de familie hoeven te zijn, waarin ligt hun sterkte dan nu? Ook seks is voor hen, en bij uitbreiding voor iedereen, verwarrend geworden. Het is niet alleen uit de taboesfeer gehaald, neen, je moet seks hebben, consumeren, najagen, zoveel je maar geven kan. Als je dat niet doet, dan heet het dat je ongezond, ongelukkig en onvervuld bent. Het gevolg is dat veel mensen zich in deze wereld van potentiële overdaad zorgen maken over hun seksualiteit. Maar geen nood: gelukkig bestaat er intussen een zeer ruime adviescultuur om je te vertellen hoe je die zorgen aanpakt (lachje). De opwinding die mensen met seks associeerden toen het nog verboden was, zijn we grotendeels kwijtgespeeld. We moeten ons daarover bezinnen.’

Pleit u nu voor een terugkeer naar een strengere seksuele moraal?

‘O neen, ik wil niet klinken als een preutse oude vrouw, alsjeblief! Schrijf maar dat ik seks fantastisch vind (lacht). Het jammere is alleen dat we het losgemaakt hebben, het tot fetisj gemaakt hebben. En ik denk, neen ik zie, dat dat niet genoeg is voor de meeste mensen. We hebben behoefte aan betekenis. Ik heb de indruk dat jonge mensen weer op zoek gaan naar die betekenis. Ze proberen zich te herpositioneren na alle overdaad.’

U schrijft dat u nog steeds de tranen in uw ogen krijgt wanneer u het liedje ‘A la claire fontaine’ hoort. Vooral de zinnen ‘Il y a longtemps que je t’aime. Jamais je ne t’oublierai’. Waarom raakt dat liedje u zo sterk?

‘Ik was nog een kind toen ik het voor het eerst hoorde. Ik vatte de woorden niet helemaal, maar er hing mysterie rond. Het ging over liefde uit het verleden, die er in het heden nog steeds was. En het reikt naar de toekomst, waarin alleen nog de herinnering en het verlangen overblijven. Het heeft met nostalgie te maken, met hunkering ook. Met heimwee naar de tijd waarin het gevoel nog niet benoemd hoefde te worden. Zolang je een klein kind bent dat zich koestert in moederliefde, is er alleen maar dat gevoel. Zodra de liefde in woorden gevangen wordt, kom je in een rationele wereld terecht. En toch blijven we ons leven lang hunkeren naar de tijd toen we als twee zielen op een vanzelfsprekende manier één waren.’

Alles-over-de-liefdeIs het niet gek dat er maar één woord bestaat om liefde te vatten? Passionele verliefdheid kun je toch niet onder één noemer brengen met liefde tussen ouders en kinderen, broers en zussen.

‘Ik geloof dat de energie in al die vormen van liefde vergelijkbaar is. In elke vorm van liefde zit wel een element van passie. Er zit vaak een seksueel gevoel in. Tussen moeders en hun jonge kinderen hangt onmiskenbaar een sterke sensualiteit, dezelfde energie die je bij seks voelt. Het is natuurlijk niet helemaal hetzelfde, maar die onweerstaanbare behoefte om aan te raken, te strelen, te kussen is in beide gevallen even sterk. We experimenteren voortdurend met alle mogelijke vormen van liefde. In de loop van ons leven kunnen we zelfs met één mens veel soorten liefde beleven. Een passionele liefde hoeft heus niet in de dood te eindigen, zoals het romantische cliché ons wil laten geloven. Het kan overgaan in een gesettelde liefde. In pure vriendschap soms. En wellicht zullen er ook periodes van haat tussen zitten. Want zolang er haat is, is er liefde. Haat is niet de keerzijde van liefde. Desinteresse, onverschilligheid is dat wel.’

U zet zich af tegen de neiging om alles wat menselijk is te bekijken vanuit evolutionair-biologisch perspectief. Ook de puur neurologische kijk op liefde zint u niet. U haalt uw wijsheid liever bij schrijvers en filosofen. Vaart u bewust tegen de stroom in?

‘Mensen zijn toch veel ingewikkelder dan een stelletje neuronen, dan wat bedrading in de hersenen. Nu vertellen wetenschappers ons met veel tamtam dat het goed is als we kinderen aanraken en knuffelen. Je ziet het in de hersenen, en je kunt nu ook meten in welke mate het hun stress doet verminderen. Goed voor die wetenschappers! Miljoenen moeders uit de hele wereld hadden hen dat natuurlijk allang kunnen vertellen.’

‘Wetenschappers zijn ook maar mensen. Ze gaan voortdurend op zoek naar bevestiging voor dingen die ze eigenlijk al wisten. Ik zeg niet dat wetenschappelijk onderzoek niet waardevol kan zijn, maar als het over de liefde gaat, kan het op geen enkele manier op tegen de verhalen die mensen vertellen. Rationaliseren doen we alleen maar als we excuses of een verklaring zoeken. We leven in een tijd waarin we alle antwoorden zoeken in chemische en biologische modellen. Het is te simpel, te onvolledig.’

Uw boek eindigt met een pleidooi voor vriendschap. Is vriendschap voor u de hoogste vorm van liefde?

‘Dat is te kort door de bocht. Het is wel zo dat vriendschap in verschillende periodes in de geschiedenis als hoogste vorm van liefde beschouwd werd. Neem nu het oude Griekenland: aan de basis van het filosofische discours lag de conversatie tussen vrienden die elkaars talent bewonderden. Die wederzijdse waardering van wat de ander in zich heeft is, denk ik, hoogstaander dan de bliksemschicht van de hartstocht. Ik denk dat we in dit tijdsgewricht vriendschap gaan herwaarderen zijn. Familieleden zwermen uit over de hele wereld, liefdesrelaties gaan kapot. Maar voor onze vrienden kan onze affectie een leven lang blijven duren. We voelen ons allemaal weleens verdwaald op de wereld, op de dool. Vrienden kunnen ons het gevoel geven dat we weer thuis komen. Vriendschap is een vorm van liefde die we meer naar waarde moeten leren schatten.’

Had u dezelfde accenten gelegd indien u dit boek pakweg twintig jaar geleden geschreven had?

‘Misschien niet. Maar ik ben blij dat ik dit boek nu pas geschreven heb. Ik heb zoveel verschillende soorten liefde gekend. Ik heb zelf een levensgeschiedenis in de liefde. Pas nu kan ik een stap achteruit zetten en reflecteren. Ik hoop dat andere mensen er iets aan hebben. Maar ik wilde in geen geval een zelfhulpboek schrijven. De zelfhulp- en adviescultuur maakt juist dat mensen zich slechter gaan voelen. Ik wilde verhalen brengen. Over het paradoxale wezen dat de mens is. Over de bokkensprongen van de liefde, over de schoonheid ervan. En over die vormen van liefde die te weinig gewaardeerd worden omdat ze altijd in de schaduw van de hartstocht blijven staan.’

(verschenen in De Standaard Magazine 12 november 2011)

De liefde die vriendschap heet

Hij wordt, in tegenstelling tot de geliefde, zelden bezongen. Op papier bestaat hij niet. En toch overleeft hij vaak veel: huwelijken, jobs, ouders en meer. Sterker: hij blijft op post, gewoon omdat hij dat wil. Hoog tijd dus om de vriend de plaats te gunnen die hem toekomt, vond ook Piet Joostens.

Laat ik u maar waarschuwen: zo meteen zal ik onbeschaamd lyrisch worden. U kunt nog afhaken, als u dat gênant vindt. Dit is nu eenmaal een verhaal over vriendschap. Niet over sympathieke kennissen, occasionele kameraden of lijfloze ‘vrienden’ op sociale netwerksites, maar over echte vrienden. Zij die meestal maar op één hand te tellen zijn. Zij die het me onmogelijk maken met afstand over dit onderwerp te schrijven. Dat is natuurlijk hun eigen dikke schuld: moeten ze maar zo lief en attent niet zijn, hadden ze me maar niet met zoveel zorg en overgave door de stormen van het leven moeten loodsen, terwijl zij op hun beurt ook soms bereid geweest zijn mijn zorg en overgave te aanvaarden.

De beste vriendschappen stuwen een mens vooruit. En omhoog. Ze maken ons in zekere zin een betere versie van onszelf. Ik koester ze, mijn vrienden, al laat ik dat vast te weinig zien. Ik denk aan ze met warmte en ja, aan sommigen ook met een verlangen dat me doet twijfelen aan de puurheid van de vriendschap. Maar kom: naar de duivel met het hokjesdenken. Laten we een oude traditie in ere herstellen en ervan uitgaan dat er een liefde bestaat die vriendschap heet en dat die veel complexer is dan we doorgaans aannemen. (Als u het tot hier hebt volgehouden, dan moet de rest ook wel lukken.)

Ongrijpbaar

Toen ik aan illustratrice Kaatje Vermeire vertelde waarover dit essay zou gaan, bleek meteen hoe moeilijk haar opdracht was. Hoe schets je nabijheid, die ook afstand kan verdragen? Hoe toon je intimiteit, zonder uitgesproken lichamelijkheid? En kun je verbondenheid in beeld brengen zonder dat het klef wordt? Hoe pak je de ziel van vriendschap vast? Vriendschap laat zich al nauwelijks in woorden vangen, voor beelden geldt dat wellicht nog meer. Dat ondervond ook fotograaf Bob Bronshoff toen hij aan Mijn beste vriend werkte, een fotoboek waarin hij hechte vriendenduo’s portretteert. ‘Liefde is veel gemakkelijker om te fotograferen,’ schrijft hij. ‘Een kussend paar, mensen die elkaars hand vasthouden. Dat is simpel. Liefde heeft fysieke vertrouwelijkheid, vriendschap niet. Dat zit hem vaak in een blik, een verlegen glimlach of een houding die iets vertrouwds uitstraalt.’ Het verhaal over Bronshoff komt uit Piet Joostens’ essay Over de vriend, en vormt de welhaast volmaakte metafoor voor het ongrijpbare van vriendschap.

Joostens vraagt zich af waarom de vriend zo’n schimmig personage is en waarom we er zo moeilijk in slagen hem de plaats te geven die hij verdient. Anders dan de echtgenoot, bloedverwant of zelfs collega, bestaat de vriend strikt genomen niet. Hij heeft geen wettelijk of juridisch statuut, lijkt een vrijblijvend soort gaatjesvuller tussen de relaties die er – althans op papier – meer toe doen. Maar die rol doet de enige relatie die berust op de grootst mogelijke vrijwilligheid – een relatie die dus alleen maar kan bestaan omdat we haar intrinsiek waardevol vinden – geen recht. Huwelijken worden soms in stand gehouden omwille van het geld, het huis, de kinderen. De vriendschap kent geen andere bestaansreden dan zichzelf. Bovendien verlangt ze geen exclusiviteit, wat een zekere emotionele lichtheid met zich meebrengt: onze dierbare vriend mag andere dierbare vrienden hebben. Al zijn we, zelfs in de vriendschap, nooit helemaal vrij van jaloezie. En anders dan liefde in haar traditionele betekenis, impliceert vriendschap wederzijdsheid. We kunnen houden van iemand die niet van ons houdt. Maar we kunnen nooit bevriend zijn met iemand die ons niet als vriend ziet.

‘Ik verlang echt naar je’

Het boek van Joostens is een pêle-mêle van vriendschapsbeelden en -ideeën uit de filosofie en de literatuur. Hij kiest daarbij bewust voor zijsporen en kronkelpaden, zoals hij zelf aangeeft in de inleiding. De vriend als vertrouweling, raadgever, steun en toeverlaat kennen we intussen wel. Maar wat als we hem nu eens bij strijklicht zouden bekijken? Ruimte geven aan minder evidente, ja zelfs onderdrukte of verzwegen thema’s?

Een aantal populaire en gangbare veronderstellingen over vriendschap passeren de revue, en worden getoetst aan wat denkers en schrijvers erover te melden hadden en hebben. Piet Joostens zet zichzelf tussen haakjes. Hij registreert en vergelijkt, citeert gul uit de klassieken, last af en toe een voorzichtige anekdote uit zijn eigen leven in. Hij neemt met de nodige bescheidenheid de rol van observator op zich en toont de lezer met een wijde armbeweging hoe rijk geschakeerd en kleurrijk het panorama ginder buiten is. Stiekem hoopte ik ook meer dan een tersluikse blik op zijn binnenkant te kunnen werpen, maar Joostens laat zelden of nooit het achterste van zijn tong zien. Dat hoeft niet in een essay, maar in dit geval zou het interessant geweest zijn en mooi aangesloten hebben bij de openhartigheid van de schrijvers die hij citeert.

Zoals elk goed essay biedt Over de vriend boeiende inzichten, geeft ruimte aan nieuwe bedenkingen (en stof voor caféfilosofie met vrienden), zet schijnbare evidenties op de helling en roept meer vragen op dan het beantwoordt. Zoals deze: of het waar is dat vriendschap liefde is, maar dan zonder seks en de emotionele implicaties ervan. En of seks per definitie nefast is voor een vriendschap. Joostens verwijst naar tevreden friends with benefits, die het tegendeel bewijzen, maar toch vooral op wantrouwen en ongeloof botsen. Dat ze erin slagen het beste van twee werelden te combineren, los van druk of hoge verwachtingen, wekt misschien wel jaloezie. Aristoteles zag het in ieder geval ruim: vriendschap en zinnelijkheid sluiten elkaar niet uit. Nogal wat beroemde vriendschappen uit het verleden vertoonden trouwens een ronduit passioneel karakter. De brieven die Franz Kafka en Max Brod aan elkaar schreven, zouden vandaag meteen speculaties over een homoseksuele relatie in gang zetten. ‘Want weet je, Max, mijn liefde voor jou is groter dan ik en ze wordt meer door mij bewoond dan dat ze in mij woont…’, schrijft Kafka. En in een brief van Brod aan Kafka lezen we: ‘Ik verlang echt naar je’.

Coup de foudre

En dan is er natuurlijk de incontournabele Michel de Montaigne, die in zijn essay Over de vriendschap zijn liefde voor zijn overleden boezemvriend Etienne de la Boétie bezingt en de onontkoombaarheid van hun vriendschap illustreert met de legendarische woorden ‘omdat hij het was, omdat ik het was’. Liefde op het eerste gezicht bestaat, maar vriendschap kent geen begin: die moet groeien, meent men doorgaans. Uit Montaignes verhaal blijkt echter dat de aantrekking en de vriendschap er op slag waren. Ik hou van dat verhaal, ongetwijfeld omdat ik het herken. De meeste van mijn vriendschappen zijn, geheel volgens de heersende normen, langzaam gerijpt. Maar vier, hooguit vijf keer in mijn leven heb ik een coup de foudre gehad. In de vriendschap welteverstaan, al besef ik dat ik met die nuancering zondig tegen mijn eerdere voornemen om de twee – vriendschap en liefde – organisch in elkaar te laten overvloeien. Vreemd genoeg – of juist niet? – sloeg de bliksem ook telkens aan de overkant in. Zonder wederzijdsheid geen vriendschap.

De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat die vriendschappen het niet allemaal overleefd hebben. In sommige gevallen mondden ze uit in iets duurzaams. In andere gevallen bleken ze niet meer dan een strovuur: groots en hevig, maar snel opgebrand. Zou Montaigne er ooit bij stilgestaan hebben dat door het vroege overlijden van De la Boétie hun vriendschap nooit de test van de tijd hoefde te doorstaan? Een bedenking die me meteen bij het mogelijke einde van de vriendschap brengt. Als een vriendschap bruusk verbroken wordt, doet dat pijn. Maar veel vaker gebeurt het ongemerkt. Kleine ergernissen worden groter, en in een open conflict hebben we niet meteen zin. Daar waar we het normaal vinden dat je aan een liefdesrelatie moet werken en haar desnoods met behulp van gesprekstherapie uit het slop halen, beschouwen we dat voor een vriendschap verre van vanzelfsprekend. Een vriendschap die niet meer loopt zoals het hoort, laten we liever uitdoven. Doodbloeden. Vriendschap biedt vrijheid en ruimte, maar gedoogt dus ook meer lafheid of – voor wie de voorkeur geeft aan een eufemisme – elegante ontsnappingsmogelijkheden dan een traditionele liefdesrelatie.

Vrouwen en vrouwen en mannen

Joostens wijst grootmoedig op de hiaten in zijn essay. Vrouwenvriendschap en vriendschap tussen man en vrouw worden slechts zijdelings aangeraakt. Hij is zelf een man en wat hij schrijft, heeft hij grotendeels gebaseerd op wat mannen voor hem geschreven hebben, in tijden waarin de publieke rol van vrouwen zo goed als onbestaande was. Montaigne geloofde bijvoorbeeld dat vrouwen doorgaans het vermogen tot vertrouwelijke gedachtewisseling missen en mentaal niet opgewassen lijken tegen de beklemming en dwang van een duurzame verbintenis als vriendschap. Ze missen uithoudingsvermogen. Ook Nietzsche liet zich laatdunkend uit over vrouwenvriendschap. Volgens hem is de vrouw niet tot vriendschap in staat, ze kent slechts de liefde. Vrouwen zouden te hartstochtelijk zijn, te gedienstig of te dominant.

Ik ben geneigd het hartstochtelijk oneens te zijn met hem, te vertellen dat ik in wezen weinig verschillen zie tussen vrouwenvriendschap en mannenvriendschap, zoals ze beschreven wordt door mannen uit het nabije en verre verleden. Maar tegelijk is er het besef dat hun bedenkingen aan het papier toevertrouwd werden in tijden waarin alleen formele contacten – binnen een huwelijk of een familie – tussen mannen en vrouwen toegestaan waren. Vriendschap tussen vrouwen werd vanaf een afstand geobserveerd en van vriendschap mét vrouwen kon al helemaal geen sprake zijn. De kritiek die we ook vandaag horen op sommige vrouwenvriendschappen – er zou vaak rivaliteit en jaloezie spelen – is wellicht niet geheel onterecht, al zou ik ook de mannen die ooit een mes in de rug van een vriend geplant hebben, de kost niet willen geven.

Begin april stond in The New York Times een essay van William Deresiewicz, waarin hij zijn licht laat schijnen op de vriendschap tussen mannen en vrouwen. Volgens hem zorgde Mary Wollstonecraft, de moeder van de eerste feministische golf, voor een kentering in het westerse denken over vriendschap. Zij beschreef vriendschap als de meest sublieme vorm van affectie en de basis van elk goed huwelijk. Tot dan toe ging niemand ervan uit dat een romantische relatie naast erotische passie ook ruimte kon bieden aan vriendschap en gelijkwaardigheid.

Vriendschappen tussen mannen en vrouwen buiten het huwelijk kwamen er pas met de tweede feministische golf, vanaf het moment dat vrouwen zich intellectueel en op beroepsvlak gingen ontplooien. Voor het eerst werden mannen en vrouwen spelers op hetzelfde terrein. Een verrijking, ongetwijfeld, en tot op vandaag een onuitputtelijke bron van welles-nietesdiscussies. De vraag of man en vrouw intens bevriend kunnen zijn zonder dat er meer van komt, laat weinigen onberoerd. Het is een discussie die ik steeds minder interessant gaan vinden ben. Omdat ik er niet wijs uit raak, en omdat ik de vraag niet langer relevant vind. Iedereen geeft toch het antwoord dat in zijn of haar kraam past. Een antwoord dat naargelang van de omstandigheden heen en weer schaatst tussen ‘ja, het kan’, ‘neen, het kan in geen geval’ of – misschien het eerlijkste antwoord – ‘ik wil dat het bestaat’.

(verschenen in De Standaard der Letteren op 29 april 2012)