En ze leven nog lang en gelukkig (of: de nieuwe valkuilen van de liefde)

Liefde en leed is van alle tijden. Net als de drang om ons te verbinden. Maar meer relaties dan ooit lopen stuk. Hoe komt dat? Drie deskundigen vertellen over valkuilen, prioriteiten, snelheid, vertrouwen. En over liefde en geluk natuurlijk. Want van pessimisme willen ze niet horen.

her-trailer-spike-jonzeEen tijdje terug liep een van de meest verrassende en ongewone liefdesfilms van de afgelopen jaren in de zalen: ‘Her’. Het verhaal speelt zich in de niet eens zo verre toekomst af. Theodore (Joaquin Phoenix) is een eenzame man, die worstelt met een echtscheiding. Hij besluit zich een OS1 aan te schaffen, het allereerste intelligente besturingssysteem ter wereld. Een systeem dat niet alleen intelligent is, maar ook een eigen bewustzijn heeft. Theodore’s OS1 wordt gepersonaliseerd als vrouw: Samantha (de stem van Scarlett Johansson). Beetje bij beetje worden Theodore en Samantha op elkaar verliefd. Dat mag bizar klinken, maar het geleidelijke ontwaken van hun gevoelens voor elkaar wordt zo ontroerend en universeel herkenbaar in beeld gebracht dat je het hele verhaal vanzelf gaat geloven. Wanneer de prille liefde strandt op de onmogelijkheid hun twee werelden te verenigen, kan de toeschouwer niet anders dan meevoelen met de pijn van Theodore.

Liefdespijn is van alle tijden, zeldzaam – en in zekere zin te beklagen – zijn zij die het nooit meegemaakt hebben. Maar hoe universeel liefde als gevoel ook mag zijn, de praktische vertaling ervan – de relatie tussen twee mensen – is dat veel minder. Of zoals professor en psychiater Dirk De Wachter zegt: ‘Liefde is altijd problematisch geweest, dat is niet nieuw. Ook leed is niet nieuw. Het heeft altijd bestaan. In het hypocriete tijdperk, vroeger dus, bleef het grotendeels binnenskamers. Maar nu moet alles hypertransparant zijn. Sommige mensen zetten zelfs hun ruzies op Facebook.’

Maar wat is er dan veranderd? Wat maakt dat relaties zoveel meer onder druk staan dan vijftig jaar geleden? Voor welke moderne relatiedoders moeten we beducht zijn?

‘Allemaal de schuld van het feminisme!’ hoorde ik een oudere man onlangs schamperen. Want vrouwen nemen geen genoegen meer met de rol van liefhebbende echtgenote en moeder alleen. Want, denken we er tussen haakjes bij, vrouwen zijn ook veel minder economisch afhankelijk van hun mannen dan vroeger. Ze hoeven zich niet langer te laten gijzelen in een ongelukkig huwelijk, alleen maar omwille van de centen.

Rika PonnetHet is een voor de hand liggende bedenking, waar relatiedeskundige Rika Ponnet meteen nuance bij voorziet: ‘Dat verhaal over die arme ondergeschikte schaapjes van vrouwen is een eenzijdige kijk op de werkelijkheid. In de intimiteit van de gezinnen waren de rollen ook soms omgekeerd. Er waren bijzonder dominante vrouwen aan wie de man zijn volledige loon moest afgeven, waarna moeder de vrouw hem wat zakgeld gaf. De waarheid is dat ook mannen niet zomaar konden vertrekken. Je zult maar een zware fabrieksjob gehad hebben en zes kinderen voor wie moest gezorgd worden. Ook voor zulke mannen was weglopen geen optie.’

‘Het klopt dat we ons niet meer laten binden door economische afhankelijkheid,’ zegt Dirk De Wachter. ‘We hebben in deze tijd de luxe dat we onze partner kunnen verlaten. Het nadeel is dat er soms heel impulsief gereageerd wordt. En door die impulsiviteit veroorzaken we vaak veel leed. Ondanks alle mogelijkheden, ondanks alle materiële genot, slagen we er blijkbaar niet in content te zijn met wat er is. We hebben het nog nooit zo goed gehad, en tegelijk doen we het zélf helemaal niet goed. Pijnlijke echtscheidingen, die iedereen ongelukkig maken, ook de kinderen: ik zie ze jammer genoeg te vaak in mijn praktijk.

Facebook als spelbreker?

Het brengt Rika Ponnet meteen bij de drie grote domeinen waarop koppels elkaar bevechten. De domeinen die écht belangrijk zijn, en waarin ze elkaar in tijden van relatiecrisis pijn proberen te doen: geld, kinderen en seks. Seks tussen partners, maar ook seks die buiten de lijntjes kleurt: overspel. Net als liefde van alle tijden, jazeker. Alleen is het misschien iets makkelijker geworden.

Even graven in mijn eigen omgeving en ik denk meteen aan oude liefdes die weer opvlammen, oppervlakkig en op het eerste oog onschuldig geflirt dat uitmondt in een stomende affaire, en ten slotte een huwelijk dat op de klippen loopt wanneer een band met een volslagen onbekende de allures van een nieuwe liefde begint te krijgen. Het kanaal is het even gezellige als bijwijlen ergerlijke Facebook, waar wereldwijd inmiddels 1,35 miljard mensen gebruik van maken.

Rika Ponnet: ‘Facebook kan een spelbreker zijn, dat klopt. De Iphone soms ook. Als je van de twee uren die je samen op restaurant zit als koppel anderhalf uur met je Iphone bezig bent, dan is er iets mis. Lijfelijk aanwezig zijn, terwijl je hoofd elders zit: het lijkt me geen goed idee. Maar ik wil het internet niet problematiseren. Je kunt er op een goede en op een foute manier gebruik van maken. Wie dat wil, kan het als vluchtroute gebruiken. Maar de kanalen zeggen ons niets over het waarom van overspel. En aan de grond van de zaak is er in de loop van de jaren weinig veranderd. Bedrog is gemakkelijker geworden. Vroeger moest je er veel meer moeite voor doen. Maar de basis blijft: als de behoefte aan bedrog er niet is, dan doe je het niet, hoe gemakkelijk de kanalen er zich ook toe lenen.’

Ze illustreert haar verhaal met een anekdote over een gesprek dat ze met twee mannen had, los van elkaar. ‘De ene man was een weduwnaar, die een goed huwelijk achter de rug had. Hij vertelde me dat hij altijd wel naar vrouwen gekeken had, oog had voor hun schoonheid, maar dat hij ze tegelijk eerder als mensen zag dan als seksueel wezen. Toen zijn vrouw overleed, kostte het hem enige moeite om de knop om te draaien en vrouwen opnieuw als mogelijke partners te bekijken. De andere man was een stuk jonger, gescheiden, een flamboyant kunstzinnig type, iemand van wie je zou denken dat hij elke vrouw kan krijgen. Maar ook hij vertelde dat verhaal over hoe hij vrouwen als mensen bekeek, zolang hij in een relatie zat. Dat hield bij geen van beiden een moreel oordeel in, en ook ik wil daar geen oordeel over vellen. Je kunt alleen maar vaststellen dat sommigen dat van nature in zich hebben.’

Is het dan een kwestie van relatietalent?

‘Sommige mensen verliezen zich gemakkelijk op zijpaden, waardoor de relatie erodeert,’ zegt Rika Ponnet. ‘Een andere groep weet onbewust op welke manier ze hun eigen behoeften moeten afstemmen op die van de ander, wat ze moeten doen om een relatie goed te houden. Dat wel of niet zien, heeft vaak te maken met wat we van thuis uit meegekregen hebben.’

Let’s talk about sex

Sybille VannweehaegheWe hadden het al eerder over het effect van het feminisme, in de schampere woorden van de oudere man. Maar ook Sybille Vanweehaeghe, relatietherapeute en seksuologe, verwijst in haar verhaal naar een laat effect van datzelfde feminisme, waaraan we in wezen veel te danken hebben. Iets dat zich pas nu laat gevoelen onder jonge meisjes en vrouwen. ‘Voor het eerst merk ik dat achttienjarige meisjes het met elkaar in alle openheid over seks durven te hebben. Op zich is dat goed. Vroeger was praten over seks iets wat alleen jongens en mannen deden.’

Maar aan die nieuwe openheid onder jonge vrouwen zit een keerzijde. Een keerzijde, die meteen herinneringen oproept aan de populaire vrouwenreeks ‘Sex and the City’: Carrie Bradshaw en haar drie vriendinnen, die zich aflevering na aflevering vrolijk maken over hun tijdelijke minnaars. Het kleine pietje, de man die niet mag tongzoenen na orale seks, de jongen die al klaarkomt van zodra er vrouwenvingers in de buurt komen: ze moeten er allemaal aan geloven. Grappig en pittig in scène gezet, maar tegelijk o zo genadeloos.

sex and the citySybille Vanweehaeghe beaamt: ‘Jonge vrouwen zijn vandaag veel beter op de hoogte van wat allemaal mogelijk is, en verwachten dat een man goed is in bed. Dat gaat ver. De laatste tijd hoor ik bijvoorbeeld steeds vaker dat vrouwen het een breekpunt vinden als een man systematisch te vroeg klaarkomt. Vrouwen zijn eisender geworden op dat vlak. Het feit dat ze, veel meer dan vroeger, de seks in verschillende relaties kunnen vergelijken, speelt daarin natuurlijk een rol.’

Dat zo’n eisende vrouw voor een man niet altijd even fijn is, ligt voor de hand.

‘Onder therapeuten hebben wij het soms over ‘de castrerende vrouw’,’ zegt Sybille Vanweehaeghe. ‘Dat klinkt hard, maar het effect van die strenge eisen is ook hard. Je hoeft maar een paar keer op rij tegen een man te zeggen dat hij er niet veel van bakt in bed, en hij wordt dermate onzeker dat het op dat vlak écht helemaal mis dreigt te lopen.’

Te snel, te veel

Misschien is onze startpositie ook wel bepalend voor de slaagkansen van een relatie. En de druk die we om ons heen voelen. Toegegeven: van het meelijwekkende stigma van de oude vrijster mogen we dan wel verlost zijn en Knack Weekend mag de single in 2014 dan wel uitgeroepen hebben tot mens van het jaar, toch blijft het alleen-zijn vaak knagen. Mensen blijven de aloude drang voelen zich te verbinden met een ander wezen. Maar dat verbinden gebeurt soms halfhartig en zeer voorwaardelijk.

Rika Ponnet: ‘Sommige relaties kennen daardoor alleen al een moeilijke start. Neem nu het geval van een vrouw van 32, die het gevoel heeft dat ze, wil ze erbij horen, een partner moet nemen en kinderen krijgen. Van bij het begin knaagt de twijfel al aan haar, en dat zal ook doorschemeren in de manier waarop ze haar partner kiest: misschien valt ze daardoor op een man die moeite heeft om zich te binden.’

‘We willen te snel te veel, en dat zorgt soms voor problemen,’ vindt Sybille Vanweehaeghe. ‘Twee generaties geleden gingen we er nog vanuit dat de dingen tijd nodig hebben. Dat je na een scheiding of na het overlijden van je partner ruimte moest laten voor rouw en verwerking. Ik ga ervan uit dat je minimum twee jaar nodig hebt om het verlies van een partner te verwerken. Nu moet zelfs dat razendsnel gaan. De scheiding is vers, de kinderen liggen in bed, en daar lonken de datingsites met honderden potentiële nieuwe partners. En dan moet alles ineens snel gaan. Je gaat samen op café, en je taxeert elkaar meteen als mogelijke partner. Je groeit niet geleidelijk aan in de richting van een relatie, naarmate je elkaar beter leert kennen. Veel van de relaties die daaruit voortkomen, duren niet langer dan enkele maanden. Het valt veel mensen vaak moeilijker om zich, vanuit het mislukken van vorige relaties, ten volle te engageren.’

Prioriteitenlijstje

Snelheid is een woord dat wel vaker valt. We hebben te veel haast. Sybille Vanweehaeghe maakt het concreet met een verhaal over wat we misschien baksteenongeduld kunnen noemen. ‘Jonge mensen van vandaag zijn vrij materialistisch opgevoed. Huren wordt als nutteloos en als weggegooid geld gezien, je moet meteen een huis of appartement kunnen kopen. Maar dat betekent wel dat een heleboel jonge twintigers zich ‘vastzetten’, vaak al voordat ze een duurzame relatie hebben. Het maakt de dingen alweer een stuk ingewikkelder, want wie zal zijn eigen woonst willen opgeven op het moment dat ze dan toch iemand vinden waarmee ze verder willen? Ik zeg het graag tegen jonge mensen: wees toch eens geduldig, huur wat langer, neem je tijd om ontdekkingen te doen.’

Maar nog belangrijker dan de snelheid op zich, is misschien wel datgene wat eronder zit: de tijd die aan zoveel dingen opgaat, behalve aan de relatie. En daarin is er vooral bij de vrouwen iets veranderd.

‘Relaties stonden altijd hoog op het prioriteitenlijstje van vrouwen, terwijl dat bij mannen iets minder het geval was,’ stelt Rika Ponnet vast. ‘Intussen hebben de vrouwen relaties ook iets lager gerangschikt. Vrijheid is ons hoogste goed geworden. Maar in onze drang naar individuele vrijheid botsen we op de grenzen van wat gezond is voor ons.’

Het verhaal dat ze aansluitend ter illustratie vertelt, is wellicht zeer herkenbaar voor wie studerende kinderen heeft. ‘Vorige week sprak ik met een man over zijn 18-jarige dochter, die de kans kreeg om een jaar in het buitenland te verblijven. Het vriendje van dat meisje had het blijkbaar moeilijk met dat vooruitzicht, maar je kent het cliché dat iedereen dan weer bovenhaalt: ‘Ach, als je relatie goed genoeg is, dan overleeft ze dat wel.’ De jongen vroeg of hij af en toe bij die man mocht langsgaan, om de connectie met zijn dochter op die manier warm te houden, maar die vond dat een vreemd verzoek. Ik vond dat bijna pijnlijk om te horen. Welke boodschap geven we onze kinderen op die manier? Het valt me meer dan ooit op: wie het relationele zeer belangrijk vindt, wordt als zwak en afhankelijk bekeken. Ik vind dat een kwalijke trend. We moeten weer bereid zijn prioriteit te geven aan relaties.’

Ook Sybille Vanweehaeghe legt de vinger op dezelfde zere plek: ‘We maken te weinig tijd voor onze relaties. Maar blijkbaar lukt het wél om tijd vrij te maken voor de sportclub, voor één of andere vorm van engagement. De communicatie in relaties laat vaak te wensen over, en ook de seks gaat daar vroeg of laat onder lijden. En zeggen dat het zo heilzaam kan zijn. Seks als goedmakertje na ruzies werkt bijvoorbeeld echt. Het verzacht en relativeert veel.’

Privacydrang

Een goede relatie veronderstelt een respectvolle en open communicatie. Om open te durven communiceren, moeten we ons veilig voelen bij onze partner. En veilig kunnen we ons pas voelen als we elkaar vertrouwen. Maar ook daar is er een kaper op de kust, constateert Sybille Vanweehaeghe.

‘We staan vandaag sterk op onze privacy, ook op onze individuele privacy binnen een relatie. Dit is mijn Facebookaccount, het zijn mijn mails en het is mijn gsm. Dat mevrouw de bellende gsm van mijnheer even aanneemt, omdat hij op dat moment net staat te koken, lijkt me nochtans niet meer dan normaal. Het verbijstert me hoe vaak het dondert in de hoofden van de mensen, als ik ze zoiets vertel. Is het niet normaal dat zulke dingen moeten kunnen als je elkaar vertrouwt? De privacydrang is zo sterk dat hij het gevoel van verbondenheid in relaties soms ondermijnt.’

Privacy en vrijheid voor alles dus. Het is een behoefte die haaks lijkt te staan op onze verwachtingen. Want we willen liefst niet te veel geven, en toch behoorlijk veel krijgen.

Rika Ponnet: ‘Er worden soms flink hoge verwachtingen gekoesterd in relatieland. Wat we vroeger in relaties met verschillende mensen rondom ons zochten en vonden, willen we nu verenigd zien in die ene partner: seks, diepe vriendschap, economische veiligheid, leuke gesprekken en zoveel meer. Doordat vroeger onze verwachtingen lager waren, was de druk op relaties minder groot. Ons sociaal netwerk was sterker. Vandaag leven we veel meer sociaal geïsoleerd dan vroeger. Bij vrienden loop je niet zomaar naar binnen, je maakt een afspraak als je elkaar wil zien.’

Geboren om te verbinden

‘Het valt me op dat we tegenwoordig in economische termen spreken over een relatie,’ bedenkt Rika Ponnet. ‘We hebben een partner, we moeten investeren in onze relatie. Maar het is heus geen economische kracht die ons voortstuwt in het leven. We zijn geboren om ons te verbinden. Dat is de sterkste drijfveer van de mens, dat is de belangrijkste evolutionaire kracht. En toch blijft alles draaien rond onze zelfontplooiing. Vreemd genoeg zien we die zelfontplooiing zelden of nooit in de context van een relatie. Maar weet je, als we het dan toch in economische termen over een relatie moeten hebben, laten we het dan goed doen: we moeten ondernemers zijn in ons relationele leven. Geen enkele ondernemer zal aarzelend aan de start komen, bedenkingen maken als ‘oei, zal dit wel lukken?’ Een echte ondernemer beseft dat ondernemerschap inhoudt dat je risico’s moet durven te nemen. Hij zal zich helemaal geven, alles op alles zetten om zijn project te doen slagen.’

Meer liefde, meer geluk

Maken we er dan echt met zijn allen een boeltje van? Leven we in het tijdperk van de relationele knoeiers? Wel, neen. Er is reden tot optimisme, vinden onze drie deskundigen.

Sybille Vanweehaeghe ziet het tij keren, en dat reflecteert zich ook in tv-programma’s: ‘Een tijdlang zagen we redelijk exuberante dingen op de televisie als het over seks en relaties ging. Een programma als ‘Spuiten en slikken’ was niet bepaald doorsnee. Wie behoefte had rechttoe rechtaan informatie, bleef een beetje op zijn honger zitten. Maar dat is de laatste tijd aan het veranderen. Voor het eerst zie ik op Vlaamse zenders aandacht voor relaties en seksualiteit. Neem nu ‘Alle dagen seks’, waarin je ziet hoe een koppel dat het spoor bijster is geraakt naar elkaar door vrijen op commando een nieuwe taal vindt om met elkaar te communiceren. Stap voor stap, met intensieve coaching, proberen ze zo hun relatie opnieuw goed te krijgen.’

Rika Ponnet maakt de rekensom en stelt vast dat we nu meer kans hebben om in ons leven gelukkige relatiejaren te kennen dan vroeger, simpelweg omdat we een eind kunnen maken aan ongelukkige relaties. ‘Ik zie vandaag evenveel goede relaties als vroeger. Ik zie ook minder relaties die blijven duren. Want van al die koppels die vroeger bij elkaar bleven, was een deel doodongelukkig. Noem je zoiets een achteruitgang, of juist een vooruitgang? Laten we vooral wegblijven van het cultuurpessimisme.’

Dirk De WachterWe moeten heus niet terug naar hoe het vroeger was, toen ongelukkige relaties bleven duren en duren, vindt ook Dirk De Wachter. ‘Is deze tijd zo slecht? Ik geloof het niet. Maar we moeten wel de pijnpunten onder ogen zien. We zijn te sterk op onszelf teruggeplooid, mannen én vrouwen. We linken individueel geluk aan persoonlijk succes, en we verliezen daarbij de waarde van verbondenheid en gehechtheid uit het oog. Een stapje terugzetten voor een ander, voor je partner, is voor veel mensen een heel moeilijke oefening. Maar laten we ook dit niet uit het oog verliezen: vroeger waren relaties stabieler, maar dat betekent niet noodzakelijk dat er meer liefde was. Nu zijn relaties onstabieler, maar ze zijn gemiddeld wel liefdevoller.’

‘Mag ik ten slotte benadrukken dat ik niet pessimistisch ben? Ik zie steeds meer twintigers die hard hun best doen op relationeel vlak. Ze zien hoe het bij de generatie voor hen vaak fout gelopen is, en ze zijn bereid fris en onbevangen na te denken over hoe zij het anders en beter kunnen doen. De doelstelling moet niet zijn de duurtijd van een huwelijk re rekken. De enige doelstelling is een goed leven voor de mensen, kinderen inbegrepen. Beter leren omgaan met echtscheidingen maakt daar deel van uit. En opnieuw tijd maken voor elkaar, vooral dat.’

foto: Julia Xanthos
foto: Julia Xanthos

(verschenen in Feeling – april 2015)

Als een dierbare kiest voor de dood

In Vlaanderen stappen elke dag drie mensen uit het leven. Nog indrukwekkender wordt dat cijfer als je bedenkt hoeveel nabestaanden verder moeten. Met hun vragen, hun ongeloof en hun verdriet.

Het zijn cijfers om even stil bij te worden: elke dag kiezen ongeveer drie Vlamingen voor zelfdoding. De recentste cijfers dateren uit 2012: toen stapten in Vlaanderen 1114 mensen uit het leven. Maar het aantal geregistreerde pogingen ligt tien keer hoger dan het aantal zelfdodingen.

Bijna drie op de vier mensen die overlijden aan zelfdoding zijn mannen. En nog een duidelijk cijfer: opvallend meer oude dan jonge mensen kiezen voor de dood.

Verder leven nadat een dierbare voor de dood koos: het is de niet-evidente opdracht die bijgevolg vele duizenden Vlamingen jaar na jaar op hun brood krijgen. Het is rouwen met een bijzonder wrange bijsmaak. Niet dat rouwen ooit zoet zou zijn, dat is het nooit. Maar er is meer dan alleen maar dat afscheid. Er zijn de soms onbeantwoorde vragen, de twijfels, de schuldgevoelens die met geen redelijke argumentatie weg te werken zijn.

Elk verhaal is anders, elk verwerkingsproces verloopt anders. Of, zoals het bij Werkgroep Verder – de vereniging die zich inzet voor nabestaanden na zelfdoding – luidt: ‘Rouwen is een vingerafdruk.’ Aan wat gebeurd is, kan niets meer veranderd worden. Preventie mag dan geen zin meer hebben, postventie – een term die door de werkgroep in het leven werd geroepen – des te meer: activiteiten, zorg en hulpverlening, waarmee de nabestaanden geholpen worden bij het vinden van een nieuw evenwicht in hun leven.

Proberen te voorkomen

Maar op welke manier kunnen we nieuwe drama’s proberen te voorkomen? Hoe zit het, met andere woorden, met preventie? Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie pakt de zaken in ieder geval groots aan. Mentale gezondheid wordt aandachtspunt nummer één. De veerkracht van de Vlaming moet naar omhoog. Kirsten Pauwels, directeur van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding licht toe: ‘Alle initiatieven rond preventie worden gebundeld. Het doel is tegen 2020 het aantal zelfdodingen in Vlaanderen met 20% te verminderen in vergelijking met het jaar 2000.’ Het doelpubliek is zo breed als het maar kan zijn, zo blijkt. ‘Er wordt op verschillende niveaus gewerkt. Niet alleen mensen die ooit zelfmoordgedachten koesterden worden aangesproken, ook risocogroepen – zoals nabestaanden, holebi’s en mensen met een psychische problematiek – worden ondersteund. En ten slotte wordt ook de brede bevolking betrokken bij de preventieplannen. Via initiatieven als ‘Fit in je hoofd’ hopen we de algemene mentale weerbaarheid te verhogen.’

De website www.zelfmoord1813.be wil de toegangspoort zijn naar informatie en hulp voor iedereen die met zelfdoding te maken krijgt. De website biedt directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813. De drempel is bewust laag gehouden, iedereen die nood heeft aan een gesprek vindt snel gehoor.

 Signalen ernstig nemen

jenna westraWie zelfdoding overweegt, wil meestal geen goedbedoelde raad. Veiligheid en geborgenheid, gehoord worden: daar draait het om. En uiteraard zijn er signalen die een alarmbelletje moeten in gang zetten. Uitspraken als ‘Ik zou voor altijd willen slapen’ of ‘Het hoeft allemaal niet meer voor mij’ worden maar beter niet als aanstellerij weggezet. Dat wie erover praat of ‘ermee dreigt’ het nooit écht zou doen, is een mythe.

‘Elk signaal moet ernstig genomen worden,’ zegt Kirsten Pauwels, ‘maar soms zijn de signalen niet zo duidelijk. En precies voorspellen hoe waarschijnlijk het is dat iemand zelfmoord zal plegen, kan niemand. Veel mensen voelen echter schroom om over hun bezorgdheid te praten, maar dat hoeft niet. Het is juist érg belangrijk om alles te bespreken, om zelfs de vraag te durven stellen: ‘Denk je ook aan zelfmoord?’ Daarmee haal je iemand uit zijn isolement.’

Zodra het hoge woord gevallen is, is het zaak verder te luisteren. Zonder te oordelen. ‘Je inleven, geen argumenten proberen te verzamelen of redenen waarom wél blijven leven de betere optie is. Gewoon zeggen dat je er bent en dat je bereid bent om te luisteren en te praten. En misschien moet je de persoon in kwestie aanmoedigen om professionele hulp te zoeken.’

Maar steun bieden aan wie kampt met zwarte gedachten kan ook voor de trooster weleens te veel worden. Kirsten Pauwels: ‘Het is een zware verantwoordelijkheid, en je moet die niet alleen willen torsen. Als er dan iets gebeurt, zal het schuldgevoel gigantisch zijn. Je kunt niet 24 uur op 24 de enige steun en toeverlaat van een persoon in nood zijn. Beloof dan ook nooit dat je niemand op de hoogte zult brengen van je bezorgdheid. Dat valt niet vol te houden. Betrek er andere mensen bij, zoek bijvoorbeeld steun bij de Zelfmoordlijn. Onze vrijwilligers weten goed wat je best wel en niet zegt tegen iemand die met zelfmoordgedachten kampt.’

 ‘Ik wil jonge mensen in mijn omgeving tonen dat het anders kan’

Ria Nijs (54) moest twee keer meemaken hoe een naaste uit het leven stapte. Elf jaar geleden verloor ze haar nicht, het jaar daarop volgde haar moeder. Ze vertelt haar verhaal rustig, reflecteert heel eerlijk over wat het met haar en haar kijk op het leven gedaan heeft. Maar vooral: ze denkt na over hoe ze van betekenis kan zijn voor de kinderen en jonge mensen in haar omgeving. Hén affectie en moed geven, vindt ze levensbelangrijk.

‘Mijn nicht Diane voelde heel vertrouwd. Ze was het metekind van mijn moeder en tijdens de vakanties in onze kindertijd kwam ze vaak logeren. We zijn min of meer samen opgegroeid.

Na de geboorte van haar dochter kreeg ze een zware postnatale depressie. Ze kreeg ook waanideeën, vertoonde kenmerken van psychose. Haar man heeft toen ontzettend goed voor haar gezorgd. Een tijdlang leek het beter te gaan, maar nu denk ik dat de psychose altijd blijven sluimeren is. Ze kreeg relatieproblemen, kwam in de psychiatrie terecht, en op een zondagochtend maakte ze een eind aan haar leven.

Het was een grote schok, ook al wisten we allang dat het slecht met haar ging. Kort na het nieuws over haar dood moest ik geopereerd worden. De begrafenis heb ik niet kunnen meemaken. Ik heb me daar achteraf slecht bij gevoeld, had vooral het gevoel dat ik me daardoor onvoldoende om mijn tante bekommerd heb.’

‘Het is voor mij nog steeds onduidelijk in welke mate de dood van mijn nicht een invloed heeft gehad op mijn moeder. Tot 1994 heb ik bij mijn ouders gewoond. Pas op mijn 34ste ben ik het huis uitgegaan. Dat was nodig om onder het juk van mijn moeder vandaan te komen. Ze had de gewoonte post en telefoons van mensen die haar niet bevielen te onderscheppen, en ik pikte dat niet langer. Mijn vader had begrip voor mijn beslissing, maar jammer genoeg overleed hij amper een half jaar na mijn vertrek.’

‘In een mensenleven neem je beslissingen naar best vermogen. Soms pakt dat goed uit, soms minder goed. Maar je moet je kunnen neerleggen bij de gevolgen van een beslissing. Ik ben altijd voor mijn moeder blijven zorgen, al viel het velen op hoe zwaar ze beslag op me legde. Toen ik, twee jaar na de dood van mijn vader, merkte dat haar rouwproces bijna pathologische vormen aannam, ben ik in therapie gegaan om haar te kunnen ondersteunen. Het is me zelfs gelukt haar mee te krijgen naar de psychotherapeute. Het gesprek dat we toen hadden heeft me de ogen geopend. Dat ene uur is zonder meer van levensbelang voor mij geweest. Ik weet nu dat mijn moeder een narcistische persoonlijkheidsstoornis had. Vanaf dat moment kon ik haar gedrag beter plaatsen, al hield ik het verhaal voor mezelf. Ik weet zeker dat ik anders het gelag zou betaald hebben. Maar in de familie zagen ze best wel wat er gaande was. Af en toe hielden familieleden haar een spiegel voor en namen ze het op voor mij en mijn broer.’

‘Toen mijn moeder een kleindochter kreeg, ging het een tijdlang beter. Dat leek echt de redding voor haar. Maar in 2004, een jaar na de dood van mijn nicht, liep het helemaal mis. Soms is het een banaliteit, waardoor mensen ineens de pedalen verliezen. Ze had een meniscusletsel en was ervan overtuigd dat ze haar been zouden afzetten. Daar was niets van aan, maar dat wilde ze maar niet geloven. Ze dacht ook dat niemand bereid zou zijn om haar te helpen, terwijl het tegendeel waar was. Omdat ze zo’n vlotte, aangename babbelaar was, stonden veel mensen klaar voor haar: familie, buren, kennissen, zelfs oude collega’s van mijn vader.’

‘Op een zondagnamiddag kwam ik, zoals zo vaak, haar huis binnen. Ik dronk koffie, las de krant en wachtte tot ze tevoorschijn zou komen. En ineens overviel het me: de doodse stilte in huis, het besef dat ze me die dag nog niet eens gebeld had, terwijl ze dat op andere dagen soms wel tien keer deed. Het klopte niet. Ik heb toen het hele huis doorzocht, maar pas in het schuurtje achteraan – de laatste plaats waar ik keek – vond ik haar, aan een touw.’

‘De eerste reactie? Ik stond aan de grond genageld. Verbijsterd. Maar al heel snel was er die ene gedachte: eindelijk heeft ze rust. Wonder boven wonder slaagde ik erin op de been te blijven, op een paar weken ziekteverlof na. Ik ben een paar maanden lang boos geweest op haar. Niet zozeer omdat ze voor de dood gekozen had, maar vooral omdat ik al die tijd de enige was op wie ze zo zwaar terugviel. Gelukkig ben ik zeer goed opgevangen door mijn omgeving. Zij hebben me recht gehouden. Dat en het feit dat ik een zuiver geweten heb: tien jaar lang heb ik in functie van haar geleefd, alles gedaan wat ik enigszins kon doen. En toch ontsnapte zelfs ik niet aan het onvermijdelijke schuldgevoel.’

‘Wie een zelfdoding in de familie meemaakt, loopt tien procent meer kans om ooit dezelfde keuze te maken, weet ik. Dat begreep ik vroeger niet. Ik dacht: hoe kan dat nu? Hoe kun je zoiets doen als je aan den lijve ondervonden hebt hoe ingrijpend zoiets is voor de achterblijvers? Maar als ik heel eerlijk ben heeft het op langere termijn een ander effect: ik ga het steeds beter begrijpen. Tegelijk wil ik er alles aan doen om jonge mensen in mijn omgeving te tonen dat het ook anders kan.’

‘Zelf heb ik nooit een relatie gehad, geen kinderen ook. Wellicht spelen hechtingsproblemen daarin een rol. Maar ik heb wel een goede band met de kinderen in mijn omgeving. Ik ben ontzettend dankbaar omdat familieleden me de kans gegeven hebben vaak op hun kinderen te passen en hen op een gezonde manier aandacht en affectie te geven. Ik probeer hen te geven wat ik zelf nooit gehad heb, in de hoop dat het hen sterker zal maken. Mijn oudste nichtje is nu 19. Ik zie hoeveel druk de maatschappij vandaag op jonge mensen legt. ‘Praat erover als je het moeilijk hebt,’ zeg ik haar, ‘is het niet met mij, dan met iemand anders. Maar blijf er niet mee zitten. Voor iedereen is er een oplossing.’ En tegen de ouders van deze wereld zeg ik: geef je kinderen liefde, maar laat ze ook los. Laat ze vrij om hun eigen leven te leiden.’

‘Ik wil nog meer dan vroeger léven, voor mij en voor haar’

Lies (22) verloor vier jaar geleden haar beste vriendin. Sarah werd net geen 18, en tot op vandaag stelt Lies zich vragen over het waarom, want aan de buitenkant leek alles prima te gaan met Sarah. Maar na een tijd van rouwen is Lies erin geslaagd uit een pijnlijk verhaal ook iets goeds naar boven te halen: de drang om intens te leven.

‘Eigenlijk kende ik Sarah nog niet zo heel lang. We kwamen in het vijfde middelbaar toevallig in dezelfde klas terecht. In het begin konden we het helemaal niet met elkaar vinden (lacht). Maar naarmate we elkaar beter leerden kennen, klikte het geweldig tussen ons. We werden in een mum van tijd de allerbeste vriendinnen, deden alles samen. ’s Avonds na school zaten we al meteen weer te chatten of belden we elkaar op. We leken heel erg op elkaar. Ik denk dat we dezelfde mix van onnozelheid en ernst in ons hadden.’

‘Het jaar daarop veranderde ze van school. We bleven wel bevriend, maar onze vriendschap stond op een lager pitje. Zij ging nogal op in de nieuwe groep mensen die ze daar leerde kennen en waar ze intens mee moest samenwerken.’

‘En toen kwam, totaal onverwacht, dat telefoontje van een klasgenoot. Ik liep net over straat met een vriendin. Dat er iets ergs gebeurd was, hoorde ik. Dat ik misschien best zou gaan zitten voor wat ik te horen zou krijgen. Dat Sarah zelfmoord gepleegd had. Ik begon meteen te huilen, zakte door mijn benen. Het leek wel een film. Maar meteen daarna bedacht ik dat ik het misschien helemaal fout begrepen had. Dat Sarah niet dood was. Ik sms’te nog, in de hoop dat ik gerustgesteld zou worden. Maar de geruststelling kwam er niet.’

‘Ik stortte in. Alle fases van de rouw heb ik doorgemaakt: van compleet ongeloof, over boosheid en onbegrip tot verdriet. Ik probeerde mezelf dingen wijs te maken, puur om het verdriet het hoofd te kunnen bieden. Als ik nu eens heel hard dacht dat ze niet écht dood was, dat er niets meer aan de hand was dan dat we elkaar niet meer zagen omdat we uit elkaar gegroeid waren? Zou ik me dan misschien beter gaan voelen? Maar ik merkte al snel dat het niets uithaalde. Ik moest de feiten onder ogen durven te zien.’

‘Sarah’s zelfdoding was een enorme schok voor iedereen. Niets, maar dan ook niets wees erop dat ze zoiets zou doen. Ze was zo’n zonnetje, iedereen zag haar als een positief ingesteld iemand. Ze kwam uit een fijne thuis, had leuke ouders met wie ze het goed kon vinden. Niemand van haar vrienden had het verwacht, niemand had iets opgemerkt. We hebben ook nooit iets vernomen over een eventuele afscheidsbrief die misschien meer duidelijkheid had kunnen geven. Precies omdat ik het waarom nooit gekend heb, was afsluiten van de rouw zo moeilijk. Ik ben toen supergoed opgevangen door een paar van mijn vrienden, maar toch was het voor hen moeilijk om te weten hoe erg ik het vond. Niemand van hen had ooit zo’n sterke band met haar gehad als ik. Op geen enkel moment kon ik met iemand praten die dat verdriet even scherp voelde als ik. Ik heb me daar soms heel alleen in gevoeld, ook al ben ik de vrienden van toen dankbaar voor hun steun.’

‘Af en toe ging ik op het internet op zoek naar fora met verhalen van anderen. Ik heb veel verhalen en gesprekken gelezen. Heel duister vond ik dat, maar tegelijk ook troostend. De inzichten van anderen hielpen me in zekere zin. Maar misschien heb ik nog het meeste troost geput uit mijn eigen gedachten en inzichten. Dat Sarah zo radicaal voor de dood koos: ze moet het echt gewild hebben. Stilaan ben ik een verband beginnen te zien met haar gevoeligheid voor menselijk leed. Ze was ongelooflijk empathisch en behulpzaam. Misschien nam ze wel te veel op zich, meer dan ze kon dragen. Het is de enige gedachte die mogelijks een verklaring biedt.’

‘In het begin droomde ik vaak over haar. Dat ik haar zag, dat ze leefde, en dat ik haar wilde vragen waarom ze het gedaan had. Maar vlak voor ik de vraag kon stellen, verdween ze weer.’

‘Ik zal het gemis altijd blijven meedragen, maar het is leefbaar geworden. Ik denk niet meer voortdurend aan Sarah. Ik leef mijn leven, en af en toe duikt de gedachte aan haar op en schrik ik even. Soms zit ze een week lang in mijn hoofd, soms weer een hele tijd niet. Wanneer ik me slecht voel, denk ik automatisch aan haar. Omdat het me doet denken aan mijn verdriet van toen, maar ook omdat ik vroeger zo goed bij haar terechtkon als ik me triest voelde.’

‘Haar dood heeft mijn manier om met verdriet om te gaan veranderd. Vroeger was ik geneigd te zeggen: ach kom, niet zeuren, het kan altijd nog slechter. Nu vind ik dat een mens best verdriet mag hebben, dat je daar ruimte moet voor durven laten. Maar tegelijk wil ik mijn leven zo goed mogelijk leven. Ik wil het nog meer dan vroeger, alsof ik nu voor twee mensen te leven heb. Voor haar en voor mij.’

 

Voor hulp en meer info

  • www.zelfmoord1813.be met directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813 en mogelijkheid tot chatten. Mogelijkheid tot downloaden van de ‘babbelfolder’ met concrete hulp voor wie steun wil bieden of voor wie aan zelfdoding denkt.
  • www.werkgroepverder.be, voor nabestaanden na zelfdoding

Met dank aan Livia Anquinet van Werkgroep Verder en Kirsten Pauwels van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding

(dit artikel verscheen in februari 2015 in Feeling)

Achter de schermen: het assisenproces

Weinig processen die de gemoederen zozeer beroeren als assisenprocessen. Familiedrama’s, toevallige doodslag in een dronken bui, pure wanhoop of onversneden gruwel: het passeert allemaal de revue. Een zaalwachter, een rechter en een advocaat lichten een tip van de sluier op. Maar ook vijf ex-juryleden komen aan het woord. Mensen zoals u en ik, toevallig uitgekozen.

Het heeft wel wat weg van een theaterstuk, zo’n assisenproces. De toga’s, de onvermijdelijke rituelen, de pathetiek die advocaten zo graag in hun pleidooi stoppen. Het is een clichébeeld dat versterkt wordt door de vele gerechtsseries op de televisie (‘Objection, Your Honour!’ ‘Objection overruled’), die het onwerkelijke gevoel nog wat versterken. Maar laten we wel wezen: assisenprocessen gaan zonder uitzondering over menselijke drama’s.

assisenjury 1Af en toe krijgt een gewone burger de kans om alles vanaf de eerste rij mee te maken. Niet als toeschouwer – al kan dat vaak wel, maar als lid van de volksjury. Een bedenkelijke eer volgens velen, getuige daarvan de stortvloed aan uitvluchten die altijd weer volgt op een oproepingsronde. Maar lang niet iedereen probeert zich aan zijn burgerplicht te onttrekken. Over één ding zijn alle ex-juryleden het eens: het is een bijzondere ervaring, een unieke kans. Maar ook: een zware dobber, die veel gewetensvragen met zich meebrengt.

Taart en een grapje

Het is bij Staf dat je moet zijn, in Gent. Staf Weyts, de zaalwachter. Hij ontvangt iedereen die naar het assisenproces komt, en dat probeert hij te doen op een heel eigen manier. Staf is namelijk ook bakker, en één keer per week bakt hij taart voor de voltallige jury en de advocaten. Allemaal om de mensen een beetje op hun gemak te stellen.
‘Als jullie op tijd komen, zal ik jullie goed verzorgen, zeg ik altijd. Ik maak grapjes, probeer mensen gerust te stellen als ze nerveus zijn. En bij het buitengaan zeg ik: nu mogen jullie pas écht een dikke nek hebben, want jullie zijn allemaal rechters. Ieder jurylid begint er tegen zijn zin aan, maar achteraf zou niemand de ervaring willen gemist hebben.’
‘Toen ik tien jaar geleden aan dit werk begon, nam ik me meteen voor: horen, zien en zwijgen. Ik vermijd het met juryleden over de zaak te praten, dus geef ik ze ook nauwelijks ruimte om me dingen te vertellen die ze beter voor zich houden. Het valt me op dat ze telkens van de eerste tot de laatste diep onder de indruk zijn van alles wat ze horen en zien.’
Soms neemt dat onder de indruk zijn extreme vormen aan, zo blijkt. Ooit vroeg de rechter aan Staf of hij wel tegen de beelden van de misdaad zou kunnen, die getoond zouden worden. En meteen daarop kreeg Staf de opdracht om emmertjes klaar te zetten bij de juryleden. Je wist maar nooit of ze zouden overgeven. Van één proces was werkelijk iedereen zwaar onder de voet. ‘Het proces tegen Kim De Gelder zal ik nooit vergeten. Ik ben toen meer dan eens wenend naar huis gegaan aan het eind van de dag.’

Gewetensvol

Martin Minnaert was acht jaar lang onderzoeksrechter voor de correctionele rechtbank. Hij zag er verdachten van doodslag en moord passeren, voor ze werden doorverwezen naar assisen. Inmiddels is hij al 15 jaar aan de slag als raadsheer en kamervoorzitter binnen het hof van beroep te Gent. En zo werd hij ook aangeduid als voorzitter van het Hof van Assisen.

Martin Minnaert
Martin Minnaert

Als rechter dus, in mensentaal. Assisenzaken zijn de laatste jaren iets overzichtelijker geworden, zo blijkt. Namen van getuigen moeten – net zoals vroeger – op voorhand schriftelijk doorgegeven worden, maar nu wordt er een eerste zitting volledig gewijd aan het chronologisch plannen van het proces. Daarna volgt de samenstelling van de jury.
Martin Minnaert: ‘We roepen altijd 90 mensen op, tussen 28 en 65 jaar oud. Alle kandidaten verschijnen voor de voorzitter, waarna een lijst van vrijgestelde en niet-vrijgestelde kandidaten wordt gemaakt. Geestelijken, militairen of zelfstandigen met een eigen zaak worden bijvoorbeeld weleens vrijgesteld. Uit diegenen die niet vrijgesteld zijn, worden 12 juryleden en 2 vervangers geloot. Maar elke partij – de advocaten van de verdediging en het openbaar ministerie – kan kandidaten wraken. Weigeren dus. Waarom dat gebeurt, blijft geheim. Strategie speelt daar vaak een rol in. Soms heeft de verdediging er bijvoorbeeld belang bij dat er meer mannen dan vrouwen in de jury zitten. Dat hangt af van de aard van de misdaad, en de betrokkenen. Maar er zijn natuurlijk regels: elk geslacht moet minstens voor één derde vertegenwoordigd zijn.’

En dan is het zover. Het proces kan beginnen. Iedereen die het onderzoek gevoerd heeft, van politiemensen tot wetsdokters en psychiaters, komt aan het woord. Daarna is het de beurt aan de getuigen. Moraliteitsgetuigen zijn het. Mensen die iets kunnen vertellen over de persoonlijkheid van de beschuldigde. En uiteraard komt ook de beschuldigde zelf aan bod.

Martin Minnaert: ‘Wanneer ik de beschuldigde verhoor, probeer ik zijn drijfveren bloot te leggen. Zichtbaar te maken wat er in zijn hoofd speelde. En ik probeer dat zo sereen en evenwichtig mogelijk te doen. Het blijven mensen. Je mag je emoties niet laten meespelen als rechter. In Nederland was een rechter onlangs zozeer aangegrepen door een verhaal dat hij begon te huilen. Een advocaat wilde hem wraken.’

‘Getuigen is voor veel mensen een emotionele kwestie. Het is wellicht de eerste en de enige keer in hun leven dat ze zoiets doen. En daar zitten ze dan: middenin de rechtszaal, waar ze de eed afleggen, en waar van alle kanten vragen op hen afgevuurd worden. Natuurlijk wordt het hen weleens te veel. Ik zie hoe juryleden soms volschieten op zo’n moment. Maar zelf probeer ik de mensen altijd tot bedaren te brengen. Ook wanneer het publiek ongepast reageert, grijp ik in. Soms borrelt er protest op, wordt er gemonkeld of zelfs luid gelachen. Dan vraag ik om sereniteit. Het gaat tenslotte nog altijd over een groot drama.’

Voor de leden van de volksjury heeft Martin Minnaert niets dan respect. ‘Zodra de debatten beginnen, zie je hoe de sfeer onder de juryleden verandert. De aandacht verscherpt zichtbaar. Keer op keer valt me op hoe gewetensvol die mensen dat doen. Ze groeien mee naarmate de procedure vordert. En dan is het aan hen om te debatteren, in totale afzondering. Eerst over de schuldvraag: heeft de verdachte het wel of niet gedaan? Daarna wordt het resultaat van hun overleg aan de voorzitter afgegeven, en bij schuldigverklaring volgt het tweede debat. Over de strafmaat beraadslaagt de jury samen met het hof. We beginnen met de mening van de jongste, en klimmen zo omhoog. We debatteren tot er een meerderheid gevonden is voor een bepaalde strafmaat.’

Burgerplicht

Voor Judith kwam de uitnodiging om in een volksjury te zetelen op een moment van grote drukte op het werk. Maar naarmate de selectieprocedure vorderde, voelde ze haar motivatie groeien.
‘Ik wilde dit écht doen. Ik zag het als een onderdeel van mijn burgerplicht. Er wordt ons zo weinig gevraagd, en veel mensen komen met allerhande excuses aandraven. Dat wilde ik niet.’

Het proces duurde een week, en de zaak was vrij duidelijk: een man had zijn ex-vriendin vermoord, omdat hij het niet had kunnen verkroppen dat ze een nieuwe relatie had. De vraag was of het moord met voorbedachten rade of doodslag was.

‘De eerste twee dagen vond ik verwarrend. Je krijgt ontzettend veel informatie te verwerken. Er was het verhoor van de beschuldigde, die er zich uit probeerde te kronkelen, en daardoor niet zo sympathiek overkwam. Later kwam de gerechtsdokter, die het over de foto’s van de misdaad had. Dat ze niet mochten getoond worden aan de zaal, omdat ze te gruwelijk waren. Maar dat de map wel aan de juryleden zou gegeven worden. Wie dat wilde, mocht ze bekijken. Ik heb drieassisenjury 2 foto’s gezien, en toen ben ik gestopt. Ze waren zo gruwelijk, echt heel erg, en ik wilde er geen nachtmerries over hebben.’

‘Het was erg moeilijk om alles wat ik overdag zien passeren had ’s avonds achter me te laten. De discussies gingen gewoon door in mijn hoofd. Ik was ontzettend moe. In zo’n jury zitten, is zwaarder dan een dag werken. Je luistert de hele tijd aandachtig, je denkt voortdurend na, je weet dat je een erg belangrijke beslissing moet nemen.’

Zo’n volksjury is interessant. Je zit daar met twaalf zeer verschillende mensen: mannen, vrouwen, alle leeftijden. Je discussieert, verschilt soms fel van mening. Precies daardoor kun je tot een gefundeerd en rechtvaardig oordeel komen. Ook dat je als jurylid vragen mag stellen tijdens het proces, speelt een belangrijke rol. Je mag toelichting vragen, dus maakte ik daar graag gebruik van. Ik heb het ijs gebroken voor de rest, was misschien iets minder geïntimideerd dan sommige andere juryleden. Ik ben gewend aan spreken voor een publiek, dat scheelt natuurlijk. Na mij begonnen ook de andere juryleden vragen te stellen.’

Met de advocaten had Judith het soms moeilijk. ‘Die overdreven mimiek altijd, alsof ze een theateract voor een zaal van 700 man brachten. Ook hun retorische trucjes stoorden me. Ik vond dat ze er bijna een spelletje van maakten, alsof ze het in de grond geen belangrijke zaak vonden. Tegen het slotpleidooi waren ze me helemaal kwijt.
Van de rechter was ik wél onder de indruk. Hij heeft iedereen, ook de juryleden, zeer goed begeleid.’

‘Zo’n oordeel vellen over iemand die een misdaad gepleegd heeft, is niet gemakkelijk. We moesten beslissen of het doodslag of moord was. Het oudste jurylid was een heel religieuze man. Die wilde niet meegaan tot aan de eindbeslissing, omdat zijn geweten hem parten speelde. Ik vond het mooi dat zijn wens gerespecteerd werd. Het verdict van de jury was: moord. De man kreeg 25 jaar cel. Daar zat ik wel mee in mijn maag. 25 jaar, voor iemand die al een eind in de vijftig is, betekent het einde van zijn leven. Maar tegelijk maakte ik me de bedenking: hij had geen leven meer. De verdediging was er niet in geslaagd ook maar iemand te vinden die iets positiefs over hem kon vertellen. Op die manier probeerde ik het toch een plaats te geven.’

Manipulatie

René Agten mag zich intussen een ancien noemen. Al drie maal zetelde hij in een volksjury, en dat is uitzonderlijk. De eerste keer stond een jongen terecht die zijn stiefvader doodgeschoten had, de tweede keer ging het over een psychopaat die een dubbele moord gepleegd had, en de derde keer draaide het om roofmoord.

‘Ik vond het best spannend om in een volksjury te mogen zetelen. Dat spreekt tot de verbeelding. In het begin ben je nogal onwetend, maar beetje bij beetje sijpelt alles door. Door alle verhalen die je hoort, voelt het alsof je het onderzoek van bij het begin meemaakt. Soms wanneer een moeder of vader van het slachtoffer kwam getuigen, ging het er emotioneel aan toe. En het gebeurde weleens dat ik in die mate geraakt was dat de tranen kwamen. Maar in principe mag je je emoties niet laten zien als jurylid.’

‘De juryleden zijn volslagen vreemden voor elkaar, maar het viel me op hoe tijdens de koffiepauzes soms snelle oordelen gevormd werden. Harde oordelen ook. Van een uitspraak als ‘meteen tegen de muur zetten en afschieten’ kreeg ik het toch koud. Er waren al snel twee kampen toen. Je hebt natuurlijk alle soorten mensen in zo’n jury. Van de hele strenge tot de hele milde. Ik ben altijd een eerder milde geweest. De eerste keer was ik juryvoorzitter. Ik gaf mensen de ruimte om hun verhaal te vertellen, zodat ik een beter zicht kreeg op wat hen gevormd had. Je eigen opvoeding en achtergrond spelen een grote rol in je oordeel. Dat hielp me ook hun oordeel te begrijpen.’

Over de rol van de advocaten is ook René niet bepaald enthousiast. ‘Je voelt het zo wanneer ze je proberen te manipuleren. Je stelt een vraag, en er volgt meteen de reactie: ‘Een zeer intelligente vraag, die u daar stelt!’ Met dat soort vleierij bereik je niet veel bij mij, integendeel. Ik ben geen onnozelaar.’

Verbaal vuurwerk

Joke had nooit zoveel op met assisenzaken en volksjury’s. Ze las zelfs geen kranten artikels over rechtszaken.
‘De enige zaken die ik me herinnerde waren de zaak Horion en de zaak Jespers, allebei rechtszaken die Gent beroerden. Gerechtsjournalistiek en gerechtsverslaggeving leunden voor mij te dicht aan bij sensatiezucht.’

‘Zo’n proces doet je stilstaan. De mallemolen van het gewone leven gaat volledig aan je voorbij. Je wordt geconfronteerd met mensenlevens die de jouwe niet zijn en je wordt getuige van het diepste van hun zijn, hun drijfveren en het punt waar ze gecrasht zijn, met noodlottige gevolgen. Ik stond nooit stil bij de verantwoordelijkheid, maar wel bij het vinden van de juiste balans tussen ratio en inlevingsvermogen. Ik wilde de juiste beslissing kunnen nemen, en die ook kunnen dragen en verdedigen.’

‘Al vlug werden de standpunten duidelijk. Er waren de harde standpunten bij diegenen waar ratio overheerste, tegenover zij met een grotere EQ. Je zag wie trachtte te manipuleren, te beïnvloeden, maar ook wie misschien niet echt onpartijdig zou zijn, en de mening van zijn partner verkondigde. Zelf had ik er geen enkele behoefte aan hierover te praten met mijn partner. Hij was ook niet nieuwsgierig, zette me nooit onder druk om iets te vertellen.’

‘Had het te maken met het soort misdaad, de maatschappelijke positie van de betrokkenen, de ‘performance’ van de advocaten of de hele assisenzaak als een soort schouwtoneel, ik weet het niet, maar dag na dag zat de zaal vol. De advocaten maakten er een briljant steekspel van. De verdediging declameerde teksten vol citaten uit de literatuur en wijsheden in het Latijn, maar sympathiseerde tezelfdertijd met de kleine man. Verbaal vuurwerk, dat was het. Je houdt ervan of je haat het, maar meeslepend was het in ieder geval. De twee advocaten trachtten de jury te bespelen en te beïnvloeden.’

‘Bij het debat over de strafmaat lagen de standpunten ver uiteen. De rechter heeft ervoor gezorgd dat we toch tot een consensus kwamen. Achteraf zijn we met enkele juryleden nog iets gaan drinken, om de zaak van ons af te schudden. We zijn uit elkaar gegaan en zijn elkaar nooit meer tegen het lijf gelopen. Achteraf heb ik me weleens afgevraagd hoe de betrokkenen verder zijn gegaan met hun leven.’

Compassie

Voor Karla was het in eerste instantie een fijn idee dat ze een week niet zou hoeven te werken. Maar toen drong de realiteit van het assisenproces tot haar door.

‘De kandidaat-juryleden werden één voor één bekeken, en al of niet gewraakt. Ik kénde dat woord niet eens. Toen ik later, tijdens het proces, oog in oog zat met de beschuldigden, gaf me dat een heel raar gevoel. Dat gevoel evolueerde toen ik hun levensverhaal hoorde. Hoe ze vanaf hun twaalfde aan hun lot waren overgelaten, voor zichzelf hadden moeten zorgen. Ik voelde compassie. Ik was de milde in de jury, denk ik. Ik wist dat je als jurylid niet met anderen mocht praten over de zaak, zolang het proces liep. Maar dat vond ik onhoudbaar. Ik moest elke avond mijn verhaal kwijt thuis. Beslissen over schuld of onschuld, vond ik ontzettend moeilijk. Ik begreep niet hoe sommigen vanaf dag één hun oordeel klaar hadden, waarna ze nooit meer van idee veranderden. De pleidooien van de advocaten hadden echt wel invloed op mij. Ik ben van nature nogal goedgelovig, ga gemakkelijk mee in de verhalen die mensen me vertellen.’

‘De foto’s die we mochten inkijken, wilde ik niet zien. Ik was de enige, die niet keek. Ik ken mezelf, ik kan er niet tegen. En eerlijk gezegd: wat levert het aan extra informatie op?’

‘We kregen steevast te horen dat we stipt op tijd moesten zijn, maar de advocaten waren telkens weer te laat. Toen we moesten beslissen over schuld en onschuld hebben we het jurydebat bewust wat langer laten duren. Iedereen mocht voor een keer op ons wachten, vonden we.’

Briefjes verbranden

Marc mocht jurylid zijn bij wat hij een ‘eenvoudige moordzaak’ noemt: de beschuldigde had al bekend.

‘Ik wilde dit altijd al eens meemaken. Nieuwsgierig naar hoe zo’n assisenproces eraan toe gaat, ja, maar ook: ik wilde ondervinden wat dat met een mens doet. En het werd een ingrijpende ervaring, vanaf het moment dat gerechtsdeurwaarder bij me langskwam, over selectieprocedure tot het proces zelf. Je wordt ineens een rechter, je moet beslissen over iemands verdere leven. Dat is niet niks. Van zodra dat proces begint, word je meegezogen in de verhalen. Tijdens de koffiepauzes ging het gewoon door. Elk gesprek onder de juryleden ging alleen maar over de zaak. Tot aan het debat over de schuldvraag, verliep ons onderling contact vrij sereen. Maar toen we onze stem moesten uitbrengen in de jurykamer – dat gebeurt anoniem, op briefjes die daarna meteen verbrand worden – kwamen de verschillen duidelijk aan het licht. Ook toen de strafmaat moest bepaald worden, zaten we absoluut niet op één lijn. Wat me verraste is dat de jonge mensen veel strenger oordeelden dan de oudere mensen. Ik had gedacht dat het andersom zou gaan. Ik denk dat ik als enige ‘oudere’ op dezelfde lijn zat als de jonge mensen. De teneur daar was: die man heeft wel iemand vermoord, hé. De uiteindelijke strafmaat vond ik te mild. Maar goed, je moet je daarbij neerleggen. Dat hoort nu eenmaal bij een democratisch proces.’

Voor de rechters en advocaten heeft Marc veel respect. ‘Ik vond dat het er allemaal erg beschaafd en sereen aan toe ging. Iedereen werd aan het woord gelaten, iedereen mocht uitspreken. En als er al een poging tot manipulatie was door een van de advocaten, dan greep de rechter meteen in.’

Ontlading

Assisenpleitster Nina Van Eeckhaut heeft ondanks haar jonge carrière al een paar notoire assisenzaken achter de rug, waarvan de zaak De Gelder de meest in het oog springende moet zijn. Een assisenzaak is altijd een beetje dansen op het slappe koord tussen twee uitersten, vindt ze.

Nina Van Eeckhaut (foto: Filip Naudts)
Nina Van Eeckhaut (foto: Filip Naudts)

‘Je moet afstand bewaren tegenover je cliënt en de zaal, en tegelijk moet je je ten volle engageren. Ik begrijp de kritiek op de soms slinkse trucs en de demagogische aanpak van de advocaten. Ik verzet me dan ook fel tegen de verkleutering. Je moet de mensen nooit onderschatten. Soms vraag ik me wel af of juryleden na afloop van een proces geen behoefte hebben aan een vorm van debriefing. Als ik het als advocaat soms al zo moeilijk vind om alles een plaats te geven, hoe moet dat dan voor een leek zijn? De eindeloze discussies kunnen er diep inhakken, weet ik. Ik vergeet nooit hoe ik ooit een vrouw die net in een jury gezeten had, totaal wezenloos op straat zag staan. Maar soms gaat het ook anders. Een tijdje terug was net het proces afgelopen van twee daders die levenslang hadden gekregen. Meteen daarna klonk er luid hoerageroep onder de juryleden. Er was één van hen jarig, en dat zouden ze vieren. Dat was ontzettend raar (lacht), maar tegelijk denk ik: hoe erg het ook allemaal was, een mens heeft wellicht nood aan dat soort ontlading.’

Enkele ex-juryleden wilden liever anoniem getuigen. Judith, Marc en Joke zijn fictieve namen.

(dit stuk verscheen eerder in Feeling)

Wees maar bang, alles komt goed

Bangerik, broekschijter, lafbek. De koosnaampjes voor wie bang is, liegen er niet om: angst is slecht, en moet koste wat het kost overwonnen worden. Maar is dat wel zo’n goed idee? Is angst behalve een lastige vijand vaak ook geen betrouwbare vriend?

child_fearAls kind was ik bang voor het donker. Want niets of nauwelijks iets zien, betekende dat alles mogelijk was. Mijn stoel met de kleren erop, waarvan alleen de contouren zichtbaar waren, werd een heks die geduldig wachtte tot ik sliep, om me dan te kunnen meenemen en doden. De vage bewegende schaduwen achter het gordijn waren geen zwiepende takken, maar geesten die rondfladderden en hun kans afwachtten om te komen spoken in mijn kamer. En dat gekraak onder mijn bed: een inbreker, een krokodil, een monster! Met daverend hart trok ik mijn lakens tot over mijn hoofd, hield mijn adem in en voelde hoe alle enge verhalen in mijn hoofd de slaap wegjoegen tot er alleen maar doorwaakte nachtmerries overbleven.

Angst voor het donker is misschien wel de meest verspreide kinderlijke angst. Het is angst voor wat we niet zien, niet weten, niet kennen. Maar de remedie is simpel: het licht aankippen , zien dat de heks een stoel is, de geesten takken zijn, en er onder je bed alleen maar wat beduimelde stripverhalen liggen. De fantasie wordt getoetst aan de koele, klaarheldere werkelijkheid. Dat en de geruststellende stem van mama of papa – ‘Wees maar niet bang, alles is goed’ – brengt een angstig kinderhart weer tot rust.

Dansen op de kliffen

We leren al heel vroeg dat bang zijn flauw en zielig is.  Angst moet je bestrijden. Angst moet overwonnen worden. Véchten tegen die demon, want hij maakt ons alleen maar onzeker en zwak. En als we één ding maar beter niet kunnen zijn in deze competitieve wereld vol durvers, dan is het dat.
Mensen die zelden of nooit bang zijn worden op een voetstuk gezet, als strekkend voorbeeld, als rolmodel voor al wie minder moedig is.
Toegegeven: het leven zou wellicht gemakkelijker zijn zonder plankenvrees, zonder vliegangst, zonder faalangst en zonder een overslaand hart bij het zien van een spinnetje. Maar stel je voor dat we nooit meer bang zouden zijn? Niet wegspringen voor een aanstormende auto, een gewapende inbreker zelf te lijf gaan en dansen op de rand van de white cliffs of Dover? We zouden het geen dag overleven. Angst beschermt ons, maakt ons tijdelijk sneller en sterker – onze versnelde hartslag jaagt meer bloed naar de spieren in onze armen en benen – en maakt ons ongevoeliger voor pijn – dank u, adrenaline – zodat die ons niet hindert wanneer we op de vlucht moeten slaan. Zelfs verstijven van angst is zinvol: we houden ons doodstil, opdat we niet opgemerkt zouden worden.

Filosofe Alicja Gescinska, auteur van ‘De verovering van de vrijheid’, erkent dat er in de geschiedenis talloze voorbeelden te vinden zijn over hoe angsten kunnen ontsporen. Angst voor de onbekende ander, die zich vertaalt in haat, is inderdaad de bron van veel ellende. Het is de brandstof voor talloze bloedige oorlogen, voor racisme en vreemdelingenhaat. Voor gaybashing. Voor woede tegen al wie anders is. Maar toch waarschuwt Gescinska voor een te kortzichtig oordeel over angst: het is meer dan een emotionele zwakte of morele tekortkoming. Angst heeft ook een goede kant, en er mag soms naar geluisterd worden: ‘De angst om een dierbare te verliezen, kan de aanzet vormen tot een intenser samenzijn. De angst voor een economische of sociale terugval, kan een motivatie zijn om creatief en innovatief te werk te gaan.’ Gebrek aan angst is soms een dodelijk gebrek aan inzicht, besluit ze.

Angst en vrijheid

Herman De Coninck noemde angst en geluk ooit tweelingzusjes. Dat houdt steek. Angst kan wellicht maar bestaan bij gratie van haar tegendeel: het besef van de broosheid van het geluk. Hoe een ongeluk in een klein hoekje kan liggen en ons leven in één klap kan omgooien. Hoe het paradijs door een kleine onachtzaamheid kan veranderen in de hel. Schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre benadrukte dan weer het verband tussen angst en vrijheid: vrijheid is een hoog goed, maar heeft een keerzijde. Het betekent ook verantwoordelijkheid, en kan ons daardoor angst aanjagen.
Misschien is het mede daarom dat zoveel jonge mensen gebukt gaan onder faalangst: de theoretische vrijheid is nooit eerder zo groot geweest. We maken jongeren wijs dat ze alles kunnen worden wat ze maar willen, dat the sky the limit is. Het is een flagrante leugen, want we zijn altijd beperkt: door wie we zijn, door onze omgeving, door het toeval – geluk of geen geluk op het cruciale moment. Maar de boodschap is duidelijk: mislukken in een wereld waarin alles mogelijk is, is geen optie. En dat is zonder meer beangstigend.

angst_donkerMisschien zouden we een stukje gelukkiger worden als we onszelf van de illusie afhielpen dat alles bereikbaar en maakbaar is. Want als er één angst is die ons bij na collectief in de tang houdt dan is het deze: angst voor controleverlies. We zijn het niet meer gewend om tegenvallers te aanvaarden, om ons neer te leggen bij de feiten, om los te laten. We klampen ons vast aan onze wensen en illusies en worden bang bij de gedachte dat we niet alles weten, kennen en zien.
Blijkbaar zijn we nog steeds dat kind dat bang is voor het donker.

Als de angst te erg wordt

Angst mag dan een normale, gezonde en niet eens onwenselijke emotie zijn, soms treedt ze buiten haar oevers. Als de beklemming en de paniek telkens weer opduiken zonder duidelijke aanleiding, als de razende hartslag en de gierende adrenalinestroom iemands leven gaan beheersen, als de angstige het gevoel krijgt de pedalen te verliezen, dan is de angst problematisch en wellicht irrationeel. Maar waar ligt de grens tussen gezond en ongezond?

Professor Kurt Audenaert van de afdeling psychiatrie aan het Universitair Ziekenhuis Gent maakt meteen de vergelijking met een alarmsysteem: ‘Als die haar werk naar behoren doet, met andere woorden: waarschuwt bij reële dreiging, dan biedt ze veiligheid en bescherming. Maar soms sluipt er een defect in het systeem. Misschien slaat ze wel te snel aan, zonder dat het nodig is. Zo werkt het bijvoorbeeld bij mensen die aan een paniekstoornis lijden: er is geen relevante aanleiding, en toch slaat de angst met volle kracht toe. Een alarmsysteem kan op een tweede manier de mist ingaan. Door in werking te treden, maar niet meer stil te vallen. Dat kun je vergelijken met mensen  die aan een posttraumatische stressstoornis lijden: na bijvoorbeeld een aanranding langdurig geplaagd worden door nachtmerries, niet meer alleen de straat opdurven, zonder dat er nog sprake is van enige dreiging.’

‘We zien vaak mensen met angst voor de angst. Ze zijn bang nog voor ze de straat op gaan. Ze zijn bang in het vooruitzicht van een bezoek, want misschiefear_phobian zullen ze wel morsen, en meteen de afkeuring van hun schoonouders over zich heen krijgen. Angst voor wat zou kunnen gebeuren, noemen we ook anticipatieangst. Er is geen bron, ze is puur ingebeeld. Om mogelijks beangstigende situaties te ontlopen, gaan mensen vermijdingsgedrag vertonen, waardoor ze hun eigen vrijheid beperken. Vermijding is bijzonder kwalijk. Het is de grootste bondgenoot van angst en de grootste vijand van wie ervan wil genezen.’

De oplossing ligt voor de hand: vermijding vermijden, de confrontatie aangaan. Niet drastisch, want dat werkt contraproductief. Wie een spinnenfobie heeft, hoeft niet meteen aan de wandel met een koppel vogelspinnen en wie vliegangst heeft, hoeft niet op slag de lucht in met een eenmotorig vliegtuigje. ‘Flooding is geen goed idee,’ meent professor Audenaert, ‘maar zacht beginnen met imaginaire blootstelling aan datgene wat angst oproept, bijvoorbeeld door afbeeldingen te laten zien, blijkt wel te werken.’

(eerder verschenen in Feeling, juni 2013)