Als een dierbare kiest voor de dood

In Vlaanderen stappen elke dag drie mensen uit het leven. Nog indrukwekkender wordt dat cijfer als je bedenkt hoeveel nabestaanden verder moeten. Met hun vragen, hun ongeloof en hun verdriet.

Het zijn cijfers om even stil bij te worden: elke dag kiezen ongeveer drie Vlamingen voor zelfdoding. De recentste cijfers dateren uit 2012: toen stapten in Vlaanderen 1114 mensen uit het leven. Maar het aantal geregistreerde pogingen ligt tien keer hoger dan het aantal zelfdodingen.

Bijna drie op de vier mensen die overlijden aan zelfdoding zijn mannen. En nog een duidelijk cijfer: opvallend meer oude dan jonge mensen kiezen voor de dood.

Verder leven nadat een dierbare voor de dood koos: het is de niet-evidente opdracht die bijgevolg vele duizenden Vlamingen jaar na jaar op hun brood krijgen. Het is rouwen met een bijzonder wrange bijsmaak. Niet dat rouwen ooit zoet zou zijn, dat is het nooit. Maar er is meer dan alleen maar dat afscheid. Er zijn de soms onbeantwoorde vragen, de twijfels, de schuldgevoelens die met geen redelijke argumentatie weg te werken zijn.

Elk verhaal is anders, elk verwerkingsproces verloopt anders. Of, zoals het bij Werkgroep Verder – de vereniging die zich inzet voor nabestaanden na zelfdoding – luidt: ‘Rouwen is een vingerafdruk.’ Aan wat gebeurd is, kan niets meer veranderd worden. Preventie mag dan geen zin meer hebben, postventie – een term die door de werkgroep in het leven werd geroepen – des te meer: activiteiten, zorg en hulpverlening, waarmee de nabestaanden geholpen worden bij het vinden van een nieuw evenwicht in hun leven.

Proberen te voorkomen

Maar op welke manier kunnen we nieuwe drama’s proberen te voorkomen? Hoe zit het, met andere woorden, met preventie? Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie pakt de zaken in ieder geval groots aan. Mentale gezondheid wordt aandachtspunt nummer één. De veerkracht van de Vlaming moet naar omhoog. Kirsten Pauwels, directeur van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding licht toe: ‘Alle initiatieven rond preventie worden gebundeld. Het doel is tegen 2020 het aantal zelfdodingen in Vlaanderen met 20% te verminderen in vergelijking met het jaar 2000.’ Het doelpubliek is zo breed als het maar kan zijn, zo blijkt. ‘Er wordt op verschillende niveaus gewerkt. Niet alleen mensen die ooit zelfmoordgedachten koesterden worden aangesproken, ook risocogroepen – zoals nabestaanden, holebi’s en mensen met een psychische problematiek – worden ondersteund. En ten slotte wordt ook de brede bevolking betrokken bij de preventieplannen. Via initiatieven als ‘Fit in je hoofd’ hopen we de algemene mentale weerbaarheid te verhogen.’

De website www.zelfmoord1813.be wil de toegangspoort zijn naar informatie en hulp voor iedereen die met zelfdoding te maken krijgt. De website biedt directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813. De drempel is bewust laag gehouden, iedereen die nood heeft aan een gesprek vindt snel gehoor.

 Signalen ernstig nemen

jenna westraWie zelfdoding overweegt, wil meestal geen goedbedoelde raad. Veiligheid en geborgenheid, gehoord worden: daar draait het om. En uiteraard zijn er signalen die een alarmbelletje moeten in gang zetten. Uitspraken als ‘Ik zou voor altijd willen slapen’ of ‘Het hoeft allemaal niet meer voor mij’ worden maar beter niet als aanstellerij weggezet. Dat wie erover praat of ‘ermee dreigt’ het nooit écht zou doen, is een mythe.

‘Elk signaal moet ernstig genomen worden,’ zegt Kirsten Pauwels, ‘maar soms zijn de signalen niet zo duidelijk. En precies voorspellen hoe waarschijnlijk het is dat iemand zelfmoord zal plegen, kan niemand. Veel mensen voelen echter schroom om over hun bezorgdheid te praten, maar dat hoeft niet. Het is juist érg belangrijk om alles te bespreken, om zelfs de vraag te durven stellen: ‘Denk je ook aan zelfmoord?’ Daarmee haal je iemand uit zijn isolement.’

Zodra het hoge woord gevallen is, is het zaak verder te luisteren. Zonder te oordelen. ‘Je inleven, geen argumenten proberen te verzamelen of redenen waarom wél blijven leven de betere optie is. Gewoon zeggen dat je er bent en dat je bereid bent om te luisteren en te praten. En misschien moet je de persoon in kwestie aanmoedigen om professionele hulp te zoeken.’

Maar steun bieden aan wie kampt met zwarte gedachten kan ook voor de trooster weleens te veel worden. Kirsten Pauwels: ‘Het is een zware verantwoordelijkheid, en je moet die niet alleen willen torsen. Als er dan iets gebeurt, zal het schuldgevoel gigantisch zijn. Je kunt niet 24 uur op 24 de enige steun en toeverlaat van een persoon in nood zijn. Beloof dan ook nooit dat je niemand op de hoogte zult brengen van je bezorgdheid. Dat valt niet vol te houden. Betrek er andere mensen bij, zoek bijvoorbeeld steun bij de Zelfmoordlijn. Onze vrijwilligers weten goed wat je best wel en niet zegt tegen iemand die met zelfmoordgedachten kampt.’

 ‘Ik wil jonge mensen in mijn omgeving tonen dat het anders kan’

Ria Nijs (54) moest twee keer meemaken hoe een naaste uit het leven stapte. Elf jaar geleden verloor ze haar nicht, het jaar daarop volgde haar moeder. Ze vertelt haar verhaal rustig, reflecteert heel eerlijk over wat het met haar en haar kijk op het leven gedaan heeft. Maar vooral: ze denkt na over hoe ze van betekenis kan zijn voor de kinderen en jonge mensen in haar omgeving. Hén affectie en moed geven, vindt ze levensbelangrijk.

‘Mijn nicht Diane voelde heel vertrouwd. Ze was het metekind van mijn moeder en tijdens de vakanties in onze kindertijd kwam ze vaak logeren. We zijn min of meer samen opgegroeid.

Na de geboorte van haar dochter kreeg ze een zware postnatale depressie. Ze kreeg ook waanideeën, vertoonde kenmerken van psychose. Haar man heeft toen ontzettend goed voor haar gezorgd. Een tijdlang leek het beter te gaan, maar nu denk ik dat de psychose altijd blijven sluimeren is. Ze kreeg relatieproblemen, kwam in de psychiatrie terecht, en op een zondagochtend maakte ze een eind aan haar leven.

Het was een grote schok, ook al wisten we allang dat het slecht met haar ging. Kort na het nieuws over haar dood moest ik geopereerd worden. De begrafenis heb ik niet kunnen meemaken. Ik heb me daar achteraf slecht bij gevoeld, had vooral het gevoel dat ik me daardoor onvoldoende om mijn tante bekommerd heb.’

‘Het is voor mij nog steeds onduidelijk in welke mate de dood van mijn nicht een invloed heeft gehad op mijn moeder. Tot 1994 heb ik bij mijn ouders gewoond. Pas op mijn 34ste ben ik het huis uitgegaan. Dat was nodig om onder het juk van mijn moeder vandaan te komen. Ze had de gewoonte post en telefoons van mensen die haar niet bevielen te onderscheppen, en ik pikte dat niet langer. Mijn vader had begrip voor mijn beslissing, maar jammer genoeg overleed hij amper een half jaar na mijn vertrek.’

‘In een mensenleven neem je beslissingen naar best vermogen. Soms pakt dat goed uit, soms minder goed. Maar je moet je kunnen neerleggen bij de gevolgen van een beslissing. Ik ben altijd voor mijn moeder blijven zorgen, al viel het velen op hoe zwaar ze beslag op me legde. Toen ik, twee jaar na de dood van mijn vader, merkte dat haar rouwproces bijna pathologische vormen aannam, ben ik in therapie gegaan om haar te kunnen ondersteunen. Het is me zelfs gelukt haar mee te krijgen naar de psychotherapeute. Het gesprek dat we toen hadden heeft me de ogen geopend. Dat ene uur is zonder meer van levensbelang voor mij geweest. Ik weet nu dat mijn moeder een narcistische persoonlijkheidsstoornis had. Vanaf dat moment kon ik haar gedrag beter plaatsen, al hield ik het verhaal voor mezelf. Ik weet zeker dat ik anders het gelag zou betaald hebben. Maar in de familie zagen ze best wel wat er gaande was. Af en toe hielden familieleden haar een spiegel voor en namen ze het op voor mij en mijn broer.’

‘Toen mijn moeder een kleindochter kreeg, ging het een tijdlang beter. Dat leek echt de redding voor haar. Maar in 2004, een jaar na de dood van mijn nicht, liep het helemaal mis. Soms is het een banaliteit, waardoor mensen ineens de pedalen verliezen. Ze had een meniscusletsel en was ervan overtuigd dat ze haar been zouden afzetten. Daar was niets van aan, maar dat wilde ze maar niet geloven. Ze dacht ook dat niemand bereid zou zijn om haar te helpen, terwijl het tegendeel waar was. Omdat ze zo’n vlotte, aangename babbelaar was, stonden veel mensen klaar voor haar: familie, buren, kennissen, zelfs oude collega’s van mijn vader.’

‘Op een zondagnamiddag kwam ik, zoals zo vaak, haar huis binnen. Ik dronk koffie, las de krant en wachtte tot ze tevoorschijn zou komen. En ineens overviel het me: de doodse stilte in huis, het besef dat ze me die dag nog niet eens gebeld had, terwijl ze dat op andere dagen soms wel tien keer deed. Het klopte niet. Ik heb toen het hele huis doorzocht, maar pas in het schuurtje achteraan – de laatste plaats waar ik keek – vond ik haar, aan een touw.’

‘De eerste reactie? Ik stond aan de grond genageld. Verbijsterd. Maar al heel snel was er die ene gedachte: eindelijk heeft ze rust. Wonder boven wonder slaagde ik erin op de been te blijven, op een paar weken ziekteverlof na. Ik ben een paar maanden lang boos geweest op haar. Niet zozeer omdat ze voor de dood gekozen had, maar vooral omdat ik al die tijd de enige was op wie ze zo zwaar terugviel. Gelukkig ben ik zeer goed opgevangen door mijn omgeving. Zij hebben me recht gehouden. Dat en het feit dat ik een zuiver geweten heb: tien jaar lang heb ik in functie van haar geleefd, alles gedaan wat ik enigszins kon doen. En toch ontsnapte zelfs ik niet aan het onvermijdelijke schuldgevoel.’

‘Wie een zelfdoding in de familie meemaakt, loopt tien procent meer kans om ooit dezelfde keuze te maken, weet ik. Dat begreep ik vroeger niet. Ik dacht: hoe kan dat nu? Hoe kun je zoiets doen als je aan den lijve ondervonden hebt hoe ingrijpend zoiets is voor de achterblijvers? Maar als ik heel eerlijk ben heeft het op langere termijn een ander effect: ik ga het steeds beter begrijpen. Tegelijk wil ik er alles aan doen om jonge mensen in mijn omgeving te tonen dat het ook anders kan.’

‘Zelf heb ik nooit een relatie gehad, geen kinderen ook. Wellicht spelen hechtingsproblemen daarin een rol. Maar ik heb wel een goede band met de kinderen in mijn omgeving. Ik ben ontzettend dankbaar omdat familieleden me de kans gegeven hebben vaak op hun kinderen te passen en hen op een gezonde manier aandacht en affectie te geven. Ik probeer hen te geven wat ik zelf nooit gehad heb, in de hoop dat het hen sterker zal maken. Mijn oudste nichtje is nu 19. Ik zie hoeveel druk de maatschappij vandaag op jonge mensen legt. ‘Praat erover als je het moeilijk hebt,’ zeg ik haar, ‘is het niet met mij, dan met iemand anders. Maar blijf er niet mee zitten. Voor iedereen is er een oplossing.’ En tegen de ouders van deze wereld zeg ik: geef je kinderen liefde, maar laat ze ook los. Laat ze vrij om hun eigen leven te leiden.’

‘Ik wil nog meer dan vroeger léven, voor mij en voor haar’

Lies (22) verloor vier jaar geleden haar beste vriendin. Sarah werd net geen 18, en tot op vandaag stelt Lies zich vragen over het waarom, want aan de buitenkant leek alles prima te gaan met Sarah. Maar na een tijd van rouwen is Lies erin geslaagd uit een pijnlijk verhaal ook iets goeds naar boven te halen: de drang om intens te leven.

‘Eigenlijk kende ik Sarah nog niet zo heel lang. We kwamen in het vijfde middelbaar toevallig in dezelfde klas terecht. In het begin konden we het helemaal niet met elkaar vinden (lacht). Maar naarmate we elkaar beter leerden kennen, klikte het geweldig tussen ons. We werden in een mum van tijd de allerbeste vriendinnen, deden alles samen. ’s Avonds na school zaten we al meteen weer te chatten of belden we elkaar op. We leken heel erg op elkaar. Ik denk dat we dezelfde mix van onnozelheid en ernst in ons hadden.’

‘Het jaar daarop veranderde ze van school. We bleven wel bevriend, maar onze vriendschap stond op een lager pitje. Zij ging nogal op in de nieuwe groep mensen die ze daar leerde kennen en waar ze intens mee moest samenwerken.’

‘En toen kwam, totaal onverwacht, dat telefoontje van een klasgenoot. Ik liep net over straat met een vriendin. Dat er iets ergs gebeurd was, hoorde ik. Dat ik misschien best zou gaan zitten voor wat ik te horen zou krijgen. Dat Sarah zelfmoord gepleegd had. Ik begon meteen te huilen, zakte door mijn benen. Het leek wel een film. Maar meteen daarna bedacht ik dat ik het misschien helemaal fout begrepen had. Dat Sarah niet dood was. Ik sms’te nog, in de hoop dat ik gerustgesteld zou worden. Maar de geruststelling kwam er niet.’

‘Ik stortte in. Alle fases van de rouw heb ik doorgemaakt: van compleet ongeloof, over boosheid en onbegrip tot verdriet. Ik probeerde mezelf dingen wijs te maken, puur om het verdriet het hoofd te kunnen bieden. Als ik nu eens heel hard dacht dat ze niet écht dood was, dat er niets meer aan de hand was dan dat we elkaar niet meer zagen omdat we uit elkaar gegroeid waren? Zou ik me dan misschien beter gaan voelen? Maar ik merkte al snel dat het niets uithaalde. Ik moest de feiten onder ogen durven te zien.’

‘Sarah’s zelfdoding was een enorme schok voor iedereen. Niets, maar dan ook niets wees erop dat ze zoiets zou doen. Ze was zo’n zonnetje, iedereen zag haar als een positief ingesteld iemand. Ze kwam uit een fijne thuis, had leuke ouders met wie ze het goed kon vinden. Niemand van haar vrienden had het verwacht, niemand had iets opgemerkt. We hebben ook nooit iets vernomen over een eventuele afscheidsbrief die misschien meer duidelijkheid had kunnen geven. Precies omdat ik het waarom nooit gekend heb, was afsluiten van de rouw zo moeilijk. Ik ben toen supergoed opgevangen door een paar van mijn vrienden, maar toch was het voor hen moeilijk om te weten hoe erg ik het vond. Niemand van hen had ooit zo’n sterke band met haar gehad als ik. Op geen enkel moment kon ik met iemand praten die dat verdriet even scherp voelde als ik. Ik heb me daar soms heel alleen in gevoeld, ook al ben ik de vrienden van toen dankbaar voor hun steun.’

‘Af en toe ging ik op het internet op zoek naar fora met verhalen van anderen. Ik heb veel verhalen en gesprekken gelezen. Heel duister vond ik dat, maar tegelijk ook troostend. De inzichten van anderen hielpen me in zekere zin. Maar misschien heb ik nog het meeste troost geput uit mijn eigen gedachten en inzichten. Dat Sarah zo radicaal voor de dood koos: ze moet het echt gewild hebben. Stilaan ben ik een verband beginnen te zien met haar gevoeligheid voor menselijk leed. Ze was ongelooflijk empathisch en behulpzaam. Misschien nam ze wel te veel op zich, meer dan ze kon dragen. Het is de enige gedachte die mogelijks een verklaring biedt.’

‘In het begin droomde ik vaak over haar. Dat ik haar zag, dat ze leefde, en dat ik haar wilde vragen waarom ze het gedaan had. Maar vlak voor ik de vraag kon stellen, verdween ze weer.’

‘Ik zal het gemis altijd blijven meedragen, maar het is leefbaar geworden. Ik denk niet meer voortdurend aan Sarah. Ik leef mijn leven, en af en toe duikt de gedachte aan haar op en schrik ik even. Soms zit ze een week lang in mijn hoofd, soms weer een hele tijd niet. Wanneer ik me slecht voel, denk ik automatisch aan haar. Omdat het me doet denken aan mijn verdriet van toen, maar ook omdat ik vroeger zo goed bij haar terechtkon als ik me triest voelde.’

‘Haar dood heeft mijn manier om met verdriet om te gaan veranderd. Vroeger was ik geneigd te zeggen: ach kom, niet zeuren, het kan altijd nog slechter. Nu vind ik dat een mens best verdriet mag hebben, dat je daar ruimte moet voor durven laten. Maar tegelijk wil ik mijn leven zo goed mogelijk leven. Ik wil het nog meer dan vroeger, alsof ik nu voor twee mensen te leven heb. Voor haar en voor mij.’

 

Voor hulp en meer info

  • www.zelfmoord1813.be met directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813 en mogelijkheid tot chatten. Mogelijkheid tot downloaden van de ‘babbelfolder’ met concrete hulp voor wie steun wil bieden of voor wie aan zelfdoding denkt.
  • www.werkgroepverder.be, voor nabestaanden na zelfdoding

Met dank aan Livia Anquinet van Werkgroep Verder en Kirsten Pauwels van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding

(dit artikel verscheen in februari 2015 in Feeling)

Het Enige Echte Authentieke Zelf?

Wat maakt een mens gelukkig?
Aan die vraag is al ontzettend veel papier besteed en in heel wat gevallen bleek dat verspilling te zijn. Over mijn bedenkingen bij de gelukshype schreef ik eerder al een essay, maar in de marge daarvan heb ik me onlangs afgevraagd wat een mens ongelukkig maakt. Het soort ongelukkig dat geen eenduidige oorzaak kent. Het soort ongelukkig dat allicht voor een deel neurologisch bepaald is en waar massaal pillen voor geslikt worden.

Maar de neurologie biedt niet het antwoord op alles. Ik verzet me tegen de dictatuur ervan. Er moet meer zijn. De dwang om gelukkig te zijn bijvoorbeeld, de vanzelfsprekendheid waarmee aangenomen wordt dat geluk de natuurlijke zijnstoestand van een mens is. Dat is het niet. We hebben recht op melancholie. Daar hebben anderen met meer recht van spreken – ik denk aan psychiater Dirk De Wachter en psychoanalyticus Darian Leader – al verstandige dingen over verteld.

Ik ben geen wetenschapper, ik ga alleen maar af op wat ik soms zie, op wat mensen me in de loop van de jaren verteld hebben. En daar komt een vaak weerkerend patroon uit naar voren: als het beeld dat de buitenwereld van een mens ziet niet strookt met de binnenkant, dan ligt ongeluk – concreet vertaald: neerslachtigheid, burnout, depressie – op de loer.

oscar wldeDaar hebben we het dan, een cliché zo hoog als een kathedraal: ‘Je moet authentiek zijn, je moet jezelf zijn’. Je enige echte Ware Zelf. Het klinkt als wazige wijsheid. En het is gedoemd om te mislukken. Filosoof Maarten Doorman beschreef dat mooi in zijn essay ‘Rousseau en ik’: hoe harder we ernaar streven ‘echt’ te zijn, hoe minder echt we zijn.

Bestaat het enige echte authentieke zelf overigens?
Als ik naar mezelf kijk, kan ik niet anders dan vaststellen dat het zelf complex is. Er is mijn warme, empathische, passionele zelf. Er is mijn nuchtere, diplomatische, professionele zelf. Er is mijn vrolijke, uitbundige, sociale zelf. Er is mijn meditatieve, stille, teruggetrokken zelf. Er is mijn boze, gekwetste, in het nauw gedreven zelf. Elk van hen voelt even authentiek aan, ook al verschillen ze nog zo sterk van elkaar. Het zelf is complex en – ook al hebben we moeite dat te geloven – voortdurend in beweging. We blikken terug en vinden van onszelf dat we flink veranderd zijn in de loop van ons leven, maar we geloven niet dat we in de toekomst even sterk zullen veranderen. We zijn op vandaag wie we écht zijn: ons enige echte authentieke en defnitieve zelf. Daarmee slaan we de bal grandioos mis, zo leert een recent onderzoek ons.

In dat verband botste ik op de interessante TED-talk van Joshua Knobe, experimenteel filosoof en Yale-professor, waarin hij een ietwat oncomfortabele denkoefening voorstelt.

‘Stel je even voor hoe de dingen over 30 jaar zullen zijn. Over 30 jaar zal er een mens rondlopen, van wie je zult denken dat jij het bent, maar die in werkelijkheid zeer, zeer verschillend van jou zal zijn, op vele vlakken. De kans is reëel dat veel van je huidige waarden, emoties, dingen waarin je gelooft, doelen die je jezelf gesteld hebt, niet zullen gedeeld worden door die persoon. In zekere zin kun je dus denken dat jij die persoon bent, maar is dat wel zo? Hij is zoals jij, in bepaalde dingen, maar tegelijk ook niet. Eenmaal je daarover gaat nadenken, begin je je een heel ander gevoel te krijgen bij degene in wie je zult veranderen. Misschien voel je zelfs enige competitiedrang. Stel dat je vandaag geld begint opzij te zetten. Dan betekent dit dat jij het verliest en degene die je zult worden het krijgt. Het geld verdwijnt bij degene die de waarden, de emoties en de doelstellingen koestert die zo belangrijk voor je zijn, en gaat naar die ander.’

En toch blijft de mens zich afvragen wie hij is, wat zijn enige echte authentieke zelf is. Er wordt duchtig gezocht naar dat zelf, op koosjere en minder koosjere manieren. En er wordt flink wat geld verdiend aan die zoektocht, want de geluksmarkt draait op volle toeren.

En daar zijn we weer bij het begin: bij gelukkig of ongelukkig zijn. Of bij alle schakeringen tussenin. Bij de vage krijtlijnen van het Zelf. En bij hoe ik ondanks al het bovenstaande toch blijf geloven dat we die krijtlijnen maar beter kunnen respecteren. Hier en nu. En in de toekomst ook, maar dan misschien een beetje anders.

Rousseau: een wandelende paradox

Jean-Jacques Rousseau liet zijn vijf kinderen in de steek. Kathleen Vereecken wekte in 2009 een van hen tot leven in haar bekroonde jeugdroman ‘Ik denk dat het liefde was’. Voor DSL doet ze het verhaal van haar fascinatie voor een kinderverlater met vedettenstatus.

Vraag me niet hoe fascinatie geboren wordt. Het is meer dan aantrekking. Er zit verwondering in, verbijstering soms. Maar vooral nieuwsgierigheid.

Jean-Jacques Rousseau
Jean-Jacques Rousseau

Wat een geluk dat mijn dochter haar tanden enkele jaren geleden stukbeet op de leerstof geschiedenis. Die vervloekte verlichtingsfilosofen! Samen doorploegden we de levens en werken van Voltaire,
Hume, Locke, Kant, Diderot en Jean-Jacques
Rousseau. Een romantische natuurliefhebber, die zinnige dingen vertelde over de opvoeding van kinderen, zo wandelde hij door mijn hoofd. Toen ik mijn vage herinnering aan de koele feiten wilde toetsen, botste ik op het onwaarschijnlijke verhaal dat de man die zo beroemd geworden was met Emile, ou de l’éducation zijn vijf eigen kinderen te vondeling had gelegd. De adrenalinestoot die ik toen voelde, was dermate heftig dat hij me eerst de verwensing ‘smeerlap’ ontlokte. En de vraag: ‘Waarom?’ En meteen daarna de kreet: ‘Een boek!’ Wat als ik een van die vijf kinderen tot leven zou wekken in een roman, om zo zijn beroemde vader van antwoord te dienen? Over de vijf kinderen was nauwelijks iets bekend. Niet eens of het jongens of meisjes waren. Alleen het eerstgeboren kind had een kenteken in de kleertjes meegekregen: een kaart met een symbool, waarvan Rousseau zelf een kopie had bijgehouden. Et voilà, Leon was geboren.

Voltaire
Voltaire

Een jaar lang zou ik vooral lezen: van
Rousseau, over Rousseau. Al snel ontdekte ik dat de man niemand onberoerd liet. Er zijn talloze hagiografieën verschenen, maar ook boeken waarin geen spaander van Rousseau heel gelaten wordt, zoals ‘St. Jean-Jacques
Rousseau’.

De mens, de schrijver en de mythe’ van Jacob H. Huizinga. Huizinga citeert gul de grote geesten met wie Rousseau in aanvaring kwam, en ik laafde me eraan met een bedenkelijk soort gretigheid, want heftige verontwaardiging zoekt – vooral wanneer ze pril is – naar bevestiging. Zo zou Voltaire Rousseau ooit beschreven hebben als een ‘boosaardige schurk, monster van ijdelheid en laaghartigheid’. Voor alle duidelijkheid: de twee hebben elkaar nooit ontmoet, en enige jaloezie omwille van
Rousseau’s vedettenstatus – hij was vooral bij vrouwen waanzinnig populair na de verschijning van zijn brievenroman ‘Julie ou la nouvelle Héloise’; een lachwekkend boek, volgens Voltaire – zal misschien meegespeeld hebben. Voltaire was immers, als we de petite histoire mogen geloven, een echt haantje.

Monster

Maar ook zijn eerdere vrienden trokken fel van leer tegen Jean-Jacques. Diderot – ooit een innige vriend – noemde hem ‘vals, zo ijdel als satan, ondankbaar, wreed, huichelachtig en boosaardig’. En Hume zag Rousseau na het beëindigen van de vriendschap als ‘een monster dat zichzelf als centrum van het heelal beschouwt’. Aan de hand van talloze voorbeelden illustreert Huizinga hoe wispelturig de schrijver-filosoof was. Hoezeer hij erin slaagde te charmeren met zijn intelligentie en verrassende inzichten, en te schofferen door zich voortdurend als onbegrepen slachtoffer te gedragen. Hoe hij sneller van mening veranderde dan van onderhemd en hoe hij gebukt ging onder allerlei al dan niet ingebeelde kwalen. Uiteraard komt ook de verlating van zijn vijf kinderen aan bod. De manoeuvres en manipulaties, waarmee hij de laaggeletterde Thérèse Levasseur, moeder van zijn kinderen, paaide. De brieven en fragmenten uit zijn ‘Bekentenissen’, waarin hij zijn daad toegeeft en meteen goedpraat. De kinderen wegdoen was de enige manier om de eer van een ongehuwde vrouw te redden, luidde het. Het zou zijn integriteit als mens en schrijver in het gedrang brengen, want hoe zou hij kunnen schrijven op een lawaaiige zolder? Hij zou een miserabel baantje moeten zoeken. Bovendien zouden zijn kinderen beter af zijn bij een pleeggezin op het platteland, waar ze een fors gestel zouden kweken en een gelukkig, vervuld leven leiden als boer of ambachtsman. ‘Ik wou dat ik op hun manier was grootgebracht,’ voegde hij er zonder ironie aan toe.

Onuitstaanbaar en intrigerend

Verbijstering, nog steeds. Want hoezeer de gidsen in Montmorency de daad van Rousseau ook vergoelijken, het feit dat de onthulling door Voltaire zoveel stof deed opwaaien, suggereert dat kinderverlating voor een man van stand helemaal niet zo gebruikelijk was. emile_cover
Rousseau was niet arm en niet dom. Hij wist dat 65 vondelingen op 100 stierven in hun eerste levensjaar. En dat slechts een op twintig de volwassenheid haalde. Hoezeer hij ook een hoge borst opzette en beweerde dat zijn geweten zuiver was, toch sijpelde het schuldbesef af en toe door. Zoals toen hij in Emile schreef: ‘Armoede, werkdruk, foute maatschappelijke vooroordelen, geen van allen kunnen ze een man ontslaan van zijn plicht, die eruit bestaat zijn eigen kinderen te ondersteunen en op te voeden. Als een man met normale gevoelens deze heilige plichten verwaarloost, dan zal hij ervoor betalen met bittere tranen en nooit getroost zijn.’ Een citaat dat Huizinga verzwijgt, maar dat wel vermeld wordt in de veel evenwichtigere biografie van Leo Damrosch, Rousseau. Restless genius, die recent ook in Nederlandse vertaling verscheen.

Zonder de moeilijke kanten van Rousseau te minimaliseren, schetst Damrosch het portret van een geniale denker, die met werken als Emile en Het maatschappelijk verdrag ons denken blijvend veranderd heeft. Onuitstaanbaar en intrigerend. Een wandelende paradox, in elk aspect van zijn werk en leven. Een droom van een romanpersonage, al is het vanaf de zijlijn. Niet dat hij daar blij mee zou geweest zijn. Want – paradox! – ook al schreef hij ze zelf, hij haatte boeken. Al zou hij vooral over die zijlijn struikelen, vermoed ik zo.

(verschenen in De Standaard der Letteren op 29 juni 2012)

De last van een leven zonder lust

Priesters en nonnen mogen geen seks hebben. Zelfs masturbatie is uit den boze. Maar kan een mens met een normaal libido wel zonder seks? Worden we ziek of gek, of valt het al bij al nog mee?

priester‘Ik heb te doen met de paus en alle oude katholieke priesters. Stel je eens voor: terugkijken op een verloren leven zonder seks’, zei de Britse gedragsbioloog, schrijver en atheïst Richard Dawkins onlangs. Zonder seks is wellicht relatief in vele gevallen. Er is de commotie rondom het seks- en corruptieschandaal binnen het Vaticaan. Er zijn de talloze verhalen over priesters en pedofilie, een van de meest perverse sluipwegen van onderdrukte lustgevoelens. En de van vette knipogen voorziene verhalen over pastoors en hun inwonende meiden, doen al generaties lang de ronde.

Wie over een gezond libido beschikt, heeft goesting, zo af en toe. En wie geen partner heeft, kan zich maar gelukkig prijzen met een vaardig stel handen – of opwindend speelgoed – en een levendige fantasie. Masturbatie is het ietwat kille zusje van seks met een ander. De warmte, intimiteit en verbondenheid die zo’n mooie surplus kunnen geven aan vrijen, zijn niet van de partij. Het is honger stillen zonder disgenoot. Maar het kan soelaas bieden.

nonnen in zeePriesters en nonnen leggen een gelofte van zuiverheid af, waarbij ze alle seksuele handelingen voorgoed afzweren. Ook masturbatie is dus uit den boze. Misschien is dat nog haalbaar voor wie een bescheiden tot onbestaande seksdrive heeft – 1 tot 2 procent van de mensen zou nooit enige seksuele lust voelen. Maar wat als je wilt en toch niet kan of mag? Wordt een mens daar ziek, gek of simpelweg ongelukkig van?

Afgaand op het missionaire enthousiasme van sommigen, zouden we er juist veel beter van worden. Neem nu Anthony Trevino, een diepgelovige christen uit het Britse Hull, die met zijn vereniging Celebrate Celibacy de lof van een seksloos leven in het rond toetert. Het zou de onwennigheid tussen mannen en vrouwen volledig wegnemen, omdat niemand zich ooit nog hoeft af te vragen ‘Zullen we het straks doen of niet?’ Rust in het hoofd dus, in het besef dat die ander niet zozeer in je lijf, maar wel in je geweldige persoonlijkheid geïnteresseerd is. Veel minder miserie ook met gebroken harten en niet-ingeloste verwachtingen, omdat seks op dat vlak al eens roet in het eten durft te gooien. Wie lust loslaat zou ook meer ruimte creëren voor een onvoorwaardelijke vorm van liefde. En, ook mooi meegenomen, je bent honderd procent beschermd tegen zwangerschap en soa! Een mens zou het zowaar jammer gaan vinden dat er zoiets treiterigs als geilheid bestaat.

Experiment in onderzeeër

Misschien valt Trevino wel in de categorie van 1 tot 2 procent, en kost seksuele onthouding hem weinig tot geen moeite. Maar is het wel een goed idee om de deugdzaamheid te veralgemenen en koste wat het kost in stand te houden? Of zoals Rik Torfs in zijn column schreef: ‘Extreme deugdzaamheid is gevaarlijk omdat ze onmenselijk is. Ze dwingt tot hypocrisie.’ En daar komt de pastoorsmeid weer om de hoek loeren.

‘Het lijkt me voor iemand met een gemiddeld libido bijzonder moeilijk om nooit seks te hebben, in de ruimste zin. En dan heb ik het ook over masturbatie’, zegt seksuoloog Alexander Witpas. ‘Maar kan een mens leven zonder seks? Ja, absoluut. Louter medisch-biologisch bekeken kan een seksloos leven geen kwaad. Je wordt er niet gek van. Je wordt er niet ziek van, je gaat niet dood aan een gebrek aan seks. Misschien zul je niet zo gelukkig zijn met je seksloze leven, maar een depressie zit er daarom niet meteen in. De mate waarin je last hebt van het gebrek aan seks, hangt van een aantal factoren af. Was het een keuze die je in alle vrijheid gemaakt hebt, of was het een keuze onder druk? Hoe zit het met je libido? En wat is je attitude tegenover seks? Is het fijn en belangrijk, of is het niet meer dan een stomme, belachelijke of verwerpelijke bezigheid?’

NoSexMaar, zo geeft Witpas toe, degelijk wetenschappelijk onderzoek naar de mentale gevolgen van een absoluut seksloos bestaan, zonder masturbatie ook, is zeer moeilijk. ‘Ik vraag me af wie zich vrijwillig zou opgeven voor een dergelijk onderzoek. Bovendien lijkt het me niet evident om hierover eerlijke antwoorden te verzamelen. Er zijn in het verleden wel pogingen ondernomen. Zo wilde men ooit nagaan welk effect een vrouw- en dus seksloze periode van dertig dagen in een onderzeeër zou hebben op een groep soldaten. Maar met de mogelijkheid van masturbatie en homoseksuele relaties werd niet echt rekening houden.’

Eten en drinken

Dat seks een primaire behoefte is, luidt het al eens. Dat een mens het even hard nodig heeft als eten en drinken. En, o ja, er zijn van die acute momenten waarop we heel hard jaknikken bij het horen van dat verhaal. Maar misschien klopt het niet helemaal. We gaan dood zonder eten en drinken, maar we gaan niet dood zonder seks. En is het niet zo dat een mens zijn hoofd en lijf pas vrijmaakt voor seks wanneer hij geen honger en kou meer lijdt? Op die manier wordt seks een secundaire behoefte. Op macroschaal wordt seks dan wél weer primair, simpelweg omdat zonder seks de mensheid binnen de kortste keren uitsterft. Alexander Witpas gaat verder: ‘Ik noem het primair, omdat de overgrote meerderheid van de mensen een goed seksleven fundamenteel vindt.’

En dan is er nog de stille, aseksuele minderheid. Een kloeke minderheid, want van de 11 miljoen Belgen zijn er dus 110.000 tot 220.000 die helemaal niets met seks hebben. Ze fantaseren nooit over seks en hun verlangen is zo goed als onbestaande. Uit het interuniversitaire bevolkingsonderzoek Sexpert bleek dat meer vrouwen dan mannen aseksueel zijn. Een groot deel van hen heeft nooit een sekspartner gehad. De vrouwen worden doorgaans wel nat wanneer ze seksueel gestimuleerd worden en de mannen krijgen een erectie, maar de bijbehorende lustgevoelens blijven grotendeels of helemaal uit. Merkwaardig detail: 80 procent van deze mannen en 77 procent van de vrouwen masturbeert. Dat zijn cijfers die nauwelijks afwijken van het gemiddelde. Maar tien procent van de aseksuelen geeft aan te lijden onder dat seksloze leven. Of dat lijden te maken heeft met de eventuele leegte of eerder met de druk van buitenaf, is niet duidelijk. Want priesters en nonnen mogen dan wel niets voelen, of tenminste: niets doen met wat ze voelen, in de wereld daarbuiten lijkt het precies andersom. Wie niet tuk is op seks, voelt zich in een bijwijlen oversekste wereld wellicht een buitenstaander.

(eerder verschenen in De Standaard op 7 maart 2013)

Van wandellaarsjes en liefde

laarsjes‘Een maand lang heb ik je hier niet gezien, en nu ken je me ineens weer?’ zei de Bourgoyen tegen mij. ‘Trouweloos wicht!’
Ik keek naar de punten van mijn gloednieuwe wandellaarsjes.
‘Ik weet het, ik heb u verwaarloosd,’ gaf ik schuldbewust toe.
‘Hoe komt het?’
‘Ik was nogal benomen door andere dingen.’
‘Zoals daar zijn?’
‘De liefde,’ fluisterde ik.
De Bourgoyen zweeg, samen met de wind.
‘Maar er is meer,’ ging ik iets luider verder. ‘Mijn oude wandellaarsjes zijn kapot gegaan.’
‘Ach zo? Ik herinner me dat niet. De laatste keer dat ik je zag waren ze nog in prima staat.’
‘Het is gebeurd in Het Leen, tijdens een wandeling met de man die mijn lief zou worden.’
De Bourgoyen snoof, de wind deed de blaadjes ritselen.
‘Mij bedriegen met een boerenkinkel uit Eeklo,’ gromde ze.
Ik protesteerde: ‘Hij komt niet uit Eeklo, hij woont in Gent en is geboren in…’
‘Ik had het over Het Leen,’ onderbrak de Bourgoyen mij.
Het was mijn beurt om te zwijgen.
‘Je oude laarsjes hebben dus de geest gegeven. En de liefde intussen?’
‘Allesbehalve.’
De wind werd wilder en de blaadjes maakten rondjes voor mijn ogen.
‘Wandel nu maar verder,’ zei de Bourgoyen.
En dat deed ik.

Achter de schermen: het assisenproces

Weinig processen die de gemoederen zozeer beroeren als assisenprocessen. Familiedrama’s, toevallige doodslag in een dronken bui, pure wanhoop of onversneden gruwel: het passeert allemaal de revue. Een zaalwachter, een rechter en een advocaat lichten een tip van de sluier op. Maar ook vijf ex-juryleden komen aan het woord. Mensen zoals u en ik, toevallig uitgekozen.

Het heeft wel wat weg van een theaterstuk, zo’n assisenproces. De toga’s, de onvermijdelijke rituelen, de pathetiek die advocaten zo graag in hun pleidooi stoppen. Het is een clichébeeld dat versterkt wordt door de vele gerechtsseries op de televisie (‘Objection, Your Honour!’ ‘Objection overruled’), die het onwerkelijke gevoel nog wat versterken. Maar laten we wel wezen: assisenprocessen gaan zonder uitzondering over menselijke drama’s.

assisenjury 1Af en toe krijgt een gewone burger de kans om alles vanaf de eerste rij mee te maken. Niet als toeschouwer – al kan dat vaak wel, maar als lid van de volksjury. Een bedenkelijke eer volgens velen, getuige daarvan de stortvloed aan uitvluchten die altijd weer volgt op een oproepingsronde. Maar lang niet iedereen probeert zich aan zijn burgerplicht te onttrekken. Over één ding zijn alle ex-juryleden het eens: het is een bijzondere ervaring, een unieke kans. Maar ook: een zware dobber, die veel gewetensvragen met zich meebrengt.

Taart en een grapje

Het is bij Staf dat je moet zijn, in Gent. Staf Weyts, de zaalwachter. Hij ontvangt iedereen die naar het assisenproces komt, en dat probeert hij te doen op een heel eigen manier. Staf is namelijk ook bakker, en één keer per week bakt hij taart voor de voltallige jury en de advocaten. Allemaal om de mensen een beetje op hun gemak te stellen.
‘Als jullie op tijd komen, zal ik jullie goed verzorgen, zeg ik altijd. Ik maak grapjes, probeer mensen gerust te stellen als ze nerveus zijn. En bij het buitengaan zeg ik: nu mogen jullie pas écht een dikke nek hebben, want jullie zijn allemaal rechters. Ieder jurylid begint er tegen zijn zin aan, maar achteraf zou niemand de ervaring willen gemist hebben.’
‘Toen ik tien jaar geleden aan dit werk begon, nam ik me meteen voor: horen, zien en zwijgen. Ik vermijd het met juryleden over de zaak te praten, dus geef ik ze ook nauwelijks ruimte om me dingen te vertellen die ze beter voor zich houden. Het valt me op dat ze telkens van de eerste tot de laatste diep onder de indruk zijn van alles wat ze horen en zien.’
Soms neemt dat onder de indruk zijn extreme vormen aan, zo blijkt. Ooit vroeg de rechter aan Staf of hij wel tegen de beelden van de misdaad zou kunnen, die getoond zouden worden. En meteen daarop kreeg Staf de opdracht om emmertjes klaar te zetten bij de juryleden. Je wist maar nooit of ze zouden overgeven. Van één proces was werkelijk iedereen zwaar onder de voet. ‘Het proces tegen Kim De Gelder zal ik nooit vergeten. Ik ben toen meer dan eens wenend naar huis gegaan aan het eind van de dag.’

Gewetensvol

Martin Minnaert was acht jaar lang onderzoeksrechter voor de correctionele rechtbank. Hij zag er verdachten van doodslag en moord passeren, voor ze werden doorverwezen naar assisen. Inmiddels is hij al 15 jaar aan de slag als raadsheer en kamervoorzitter binnen het hof van beroep te Gent. En zo werd hij ook aangeduid als voorzitter van het Hof van Assisen.

Martin Minnaert
Martin Minnaert

Als rechter dus, in mensentaal. Assisenzaken zijn de laatste jaren iets overzichtelijker geworden, zo blijkt. Namen van getuigen moeten – net zoals vroeger – op voorhand schriftelijk doorgegeven worden, maar nu wordt er een eerste zitting volledig gewijd aan het chronologisch plannen van het proces. Daarna volgt de samenstelling van de jury.
Martin Minnaert: ‘We roepen altijd 90 mensen op, tussen 28 en 65 jaar oud. Alle kandidaten verschijnen voor de voorzitter, waarna een lijst van vrijgestelde en niet-vrijgestelde kandidaten wordt gemaakt. Geestelijken, militairen of zelfstandigen met een eigen zaak worden bijvoorbeeld weleens vrijgesteld. Uit diegenen die niet vrijgesteld zijn, worden 12 juryleden en 2 vervangers geloot. Maar elke partij – de advocaten van de verdediging en het openbaar ministerie – kan kandidaten wraken. Weigeren dus. Waarom dat gebeurt, blijft geheim. Strategie speelt daar vaak een rol in. Soms heeft de verdediging er bijvoorbeeld belang bij dat er meer mannen dan vrouwen in de jury zitten. Dat hangt af van de aard van de misdaad, en de betrokkenen. Maar er zijn natuurlijk regels: elk geslacht moet minstens voor één derde vertegenwoordigd zijn.’

En dan is het zover. Het proces kan beginnen. Iedereen die het onderzoek gevoerd heeft, van politiemensen tot wetsdokters en psychiaters, komt aan het woord. Daarna is het de beurt aan de getuigen. Moraliteitsgetuigen zijn het. Mensen die iets kunnen vertellen over de persoonlijkheid van de beschuldigde. En uiteraard komt ook de beschuldigde zelf aan bod.

Martin Minnaert: ‘Wanneer ik de beschuldigde verhoor, probeer ik zijn drijfveren bloot te leggen. Zichtbaar te maken wat er in zijn hoofd speelde. En ik probeer dat zo sereen en evenwichtig mogelijk te doen. Het blijven mensen. Je mag je emoties niet laten meespelen als rechter. In Nederland was een rechter onlangs zozeer aangegrepen door een verhaal dat hij begon te huilen. Een advocaat wilde hem wraken.’

‘Getuigen is voor veel mensen een emotionele kwestie. Het is wellicht de eerste en de enige keer in hun leven dat ze zoiets doen. En daar zitten ze dan: middenin de rechtszaal, waar ze de eed afleggen, en waar van alle kanten vragen op hen afgevuurd worden. Natuurlijk wordt het hen weleens te veel. Ik zie hoe juryleden soms volschieten op zo’n moment. Maar zelf probeer ik de mensen altijd tot bedaren te brengen. Ook wanneer het publiek ongepast reageert, grijp ik in. Soms borrelt er protest op, wordt er gemonkeld of zelfs luid gelachen. Dan vraag ik om sereniteit. Het gaat tenslotte nog altijd over een groot drama.’

Voor de leden van de volksjury heeft Martin Minnaert niets dan respect. ‘Zodra de debatten beginnen, zie je hoe de sfeer onder de juryleden verandert. De aandacht verscherpt zichtbaar. Keer op keer valt me op hoe gewetensvol die mensen dat doen. Ze groeien mee naarmate de procedure vordert. En dan is het aan hen om te debatteren, in totale afzondering. Eerst over de schuldvraag: heeft de verdachte het wel of niet gedaan? Daarna wordt het resultaat van hun overleg aan de voorzitter afgegeven, en bij schuldigverklaring volgt het tweede debat. Over de strafmaat beraadslaagt de jury samen met het hof. We beginnen met de mening van de jongste, en klimmen zo omhoog. We debatteren tot er een meerderheid gevonden is voor een bepaalde strafmaat.’

Burgerplicht

Voor Judith kwam de uitnodiging om in een volksjury te zetelen op een moment van grote drukte op het werk. Maar naarmate de selectieprocedure vorderde, voelde ze haar motivatie groeien.
‘Ik wilde dit écht doen. Ik zag het als een onderdeel van mijn burgerplicht. Er wordt ons zo weinig gevraagd, en veel mensen komen met allerhande excuses aandraven. Dat wilde ik niet.’

Het proces duurde een week, en de zaak was vrij duidelijk: een man had zijn ex-vriendin vermoord, omdat hij het niet had kunnen verkroppen dat ze een nieuwe relatie had. De vraag was of het moord met voorbedachten rade of doodslag was.

‘De eerste twee dagen vond ik verwarrend. Je krijgt ontzettend veel informatie te verwerken. Er was het verhoor van de beschuldigde, die er zich uit probeerde te kronkelen, en daardoor niet zo sympathiek overkwam. Later kwam de gerechtsdokter, die het over de foto’s van de misdaad had. Dat ze niet mochten getoond worden aan de zaal, omdat ze te gruwelijk waren. Maar dat de map wel aan de juryleden zou gegeven worden. Wie dat wilde, mocht ze bekijken. Ik heb drieassisenjury 2 foto’s gezien, en toen ben ik gestopt. Ze waren zo gruwelijk, echt heel erg, en ik wilde er geen nachtmerries over hebben.’

‘Het was erg moeilijk om alles wat ik overdag zien passeren had ’s avonds achter me te laten. De discussies gingen gewoon door in mijn hoofd. Ik was ontzettend moe. In zo’n jury zitten, is zwaarder dan een dag werken. Je luistert de hele tijd aandachtig, je denkt voortdurend na, je weet dat je een erg belangrijke beslissing moet nemen.’

Zo’n volksjury is interessant. Je zit daar met twaalf zeer verschillende mensen: mannen, vrouwen, alle leeftijden. Je discussieert, verschilt soms fel van mening. Precies daardoor kun je tot een gefundeerd en rechtvaardig oordeel komen. Ook dat je als jurylid vragen mag stellen tijdens het proces, speelt een belangrijke rol. Je mag toelichting vragen, dus maakte ik daar graag gebruik van. Ik heb het ijs gebroken voor de rest, was misschien iets minder geïntimideerd dan sommige andere juryleden. Ik ben gewend aan spreken voor een publiek, dat scheelt natuurlijk. Na mij begonnen ook de andere juryleden vragen te stellen.’

Met de advocaten had Judith het soms moeilijk. ‘Die overdreven mimiek altijd, alsof ze een theateract voor een zaal van 700 man brachten. Ook hun retorische trucjes stoorden me. Ik vond dat ze er bijna een spelletje van maakten, alsof ze het in de grond geen belangrijke zaak vonden. Tegen het slotpleidooi waren ze me helemaal kwijt.
Van de rechter was ik wél onder de indruk. Hij heeft iedereen, ook de juryleden, zeer goed begeleid.’

‘Zo’n oordeel vellen over iemand die een misdaad gepleegd heeft, is niet gemakkelijk. We moesten beslissen of het doodslag of moord was. Het oudste jurylid was een heel religieuze man. Die wilde niet meegaan tot aan de eindbeslissing, omdat zijn geweten hem parten speelde. Ik vond het mooi dat zijn wens gerespecteerd werd. Het verdict van de jury was: moord. De man kreeg 25 jaar cel. Daar zat ik wel mee in mijn maag. 25 jaar, voor iemand die al een eind in de vijftig is, betekent het einde van zijn leven. Maar tegelijk maakte ik me de bedenking: hij had geen leven meer. De verdediging was er niet in geslaagd ook maar iemand te vinden die iets positiefs over hem kon vertellen. Op die manier probeerde ik het toch een plaats te geven.’

Manipulatie

René Agten mag zich intussen een ancien noemen. Al drie maal zetelde hij in een volksjury, en dat is uitzonderlijk. De eerste keer stond een jongen terecht die zijn stiefvader doodgeschoten had, de tweede keer ging het over een psychopaat die een dubbele moord gepleegd had, en de derde keer draaide het om roofmoord.

‘Ik vond het best spannend om in een volksjury te mogen zetelen. Dat spreekt tot de verbeelding. In het begin ben je nogal onwetend, maar beetje bij beetje sijpelt alles door. Door alle verhalen die je hoort, voelt het alsof je het onderzoek van bij het begin meemaakt. Soms wanneer een moeder of vader van het slachtoffer kwam getuigen, ging het er emotioneel aan toe. En het gebeurde weleens dat ik in die mate geraakt was dat de tranen kwamen. Maar in principe mag je je emoties niet laten zien als jurylid.’

‘De juryleden zijn volslagen vreemden voor elkaar, maar het viel me op hoe tijdens de koffiepauzes soms snelle oordelen gevormd werden. Harde oordelen ook. Van een uitspraak als ‘meteen tegen de muur zetten en afschieten’ kreeg ik het toch koud. Er waren al snel twee kampen toen. Je hebt natuurlijk alle soorten mensen in zo’n jury. Van de hele strenge tot de hele milde. Ik ben altijd een eerder milde geweest. De eerste keer was ik juryvoorzitter. Ik gaf mensen de ruimte om hun verhaal te vertellen, zodat ik een beter zicht kreeg op wat hen gevormd had. Je eigen opvoeding en achtergrond spelen een grote rol in je oordeel. Dat hielp me ook hun oordeel te begrijpen.’

Over de rol van de advocaten is ook René niet bepaald enthousiast. ‘Je voelt het zo wanneer ze je proberen te manipuleren. Je stelt een vraag, en er volgt meteen de reactie: ‘Een zeer intelligente vraag, die u daar stelt!’ Met dat soort vleierij bereik je niet veel bij mij, integendeel. Ik ben geen onnozelaar.’

Verbaal vuurwerk

Joke had nooit zoveel op met assisenzaken en volksjury’s. Ze las zelfs geen kranten artikels over rechtszaken.
‘De enige zaken die ik me herinnerde waren de zaak Horion en de zaak Jespers, allebei rechtszaken die Gent beroerden. Gerechtsjournalistiek en gerechtsverslaggeving leunden voor mij te dicht aan bij sensatiezucht.’

‘Zo’n proces doet je stilstaan. De mallemolen van het gewone leven gaat volledig aan je voorbij. Je wordt geconfronteerd met mensenlevens die de jouwe niet zijn en je wordt getuige van het diepste van hun zijn, hun drijfveren en het punt waar ze gecrasht zijn, met noodlottige gevolgen. Ik stond nooit stil bij de verantwoordelijkheid, maar wel bij het vinden van de juiste balans tussen ratio en inlevingsvermogen. Ik wilde de juiste beslissing kunnen nemen, en die ook kunnen dragen en verdedigen.’

‘Al vlug werden de standpunten duidelijk. Er waren de harde standpunten bij diegenen waar ratio overheerste, tegenover zij met een grotere EQ. Je zag wie trachtte te manipuleren, te beïnvloeden, maar ook wie misschien niet echt onpartijdig zou zijn, en de mening van zijn partner verkondigde. Zelf had ik er geen enkele behoefte aan hierover te praten met mijn partner. Hij was ook niet nieuwsgierig, zette me nooit onder druk om iets te vertellen.’

‘Had het te maken met het soort misdaad, de maatschappelijke positie van de betrokkenen, de ‘performance’ van de advocaten of de hele assisenzaak als een soort schouwtoneel, ik weet het niet, maar dag na dag zat de zaal vol. De advocaten maakten er een briljant steekspel van. De verdediging declameerde teksten vol citaten uit de literatuur en wijsheden in het Latijn, maar sympathiseerde tezelfdertijd met de kleine man. Verbaal vuurwerk, dat was het. Je houdt ervan of je haat het, maar meeslepend was het in ieder geval. De twee advocaten trachtten de jury te bespelen en te beïnvloeden.’

‘Bij het debat over de strafmaat lagen de standpunten ver uiteen. De rechter heeft ervoor gezorgd dat we toch tot een consensus kwamen. Achteraf zijn we met enkele juryleden nog iets gaan drinken, om de zaak van ons af te schudden. We zijn uit elkaar gegaan en zijn elkaar nooit meer tegen het lijf gelopen. Achteraf heb ik me weleens afgevraagd hoe de betrokkenen verder zijn gegaan met hun leven.’

Compassie

Voor Karla was het in eerste instantie een fijn idee dat ze een week niet zou hoeven te werken. Maar toen drong de realiteit van het assisenproces tot haar door.

‘De kandidaat-juryleden werden één voor één bekeken, en al of niet gewraakt. Ik kénde dat woord niet eens. Toen ik later, tijdens het proces, oog in oog zat met de beschuldigden, gaf me dat een heel raar gevoel. Dat gevoel evolueerde toen ik hun levensverhaal hoorde. Hoe ze vanaf hun twaalfde aan hun lot waren overgelaten, voor zichzelf hadden moeten zorgen. Ik voelde compassie. Ik was de milde in de jury, denk ik. Ik wist dat je als jurylid niet met anderen mocht praten over de zaak, zolang het proces liep. Maar dat vond ik onhoudbaar. Ik moest elke avond mijn verhaal kwijt thuis. Beslissen over schuld of onschuld, vond ik ontzettend moeilijk. Ik begreep niet hoe sommigen vanaf dag één hun oordeel klaar hadden, waarna ze nooit meer van idee veranderden. De pleidooien van de advocaten hadden echt wel invloed op mij. Ik ben van nature nogal goedgelovig, ga gemakkelijk mee in de verhalen die mensen me vertellen.’

‘De foto’s die we mochten inkijken, wilde ik niet zien. Ik was de enige, die niet keek. Ik ken mezelf, ik kan er niet tegen. En eerlijk gezegd: wat levert het aan extra informatie op?’

‘We kregen steevast te horen dat we stipt op tijd moesten zijn, maar de advocaten waren telkens weer te laat. Toen we moesten beslissen over schuld en onschuld hebben we het jurydebat bewust wat langer laten duren. Iedereen mocht voor een keer op ons wachten, vonden we.’

Briefjes verbranden

Marc mocht jurylid zijn bij wat hij een ‘eenvoudige moordzaak’ noemt: de beschuldigde had al bekend.

‘Ik wilde dit altijd al eens meemaken. Nieuwsgierig naar hoe zo’n assisenproces eraan toe gaat, ja, maar ook: ik wilde ondervinden wat dat met een mens doet. En het werd een ingrijpende ervaring, vanaf het moment dat gerechtsdeurwaarder bij me langskwam, over selectieprocedure tot het proces zelf. Je wordt ineens een rechter, je moet beslissen over iemands verdere leven. Dat is niet niks. Van zodra dat proces begint, word je meegezogen in de verhalen. Tijdens de koffiepauzes ging het gewoon door. Elk gesprek onder de juryleden ging alleen maar over de zaak. Tot aan het debat over de schuldvraag, verliep ons onderling contact vrij sereen. Maar toen we onze stem moesten uitbrengen in de jurykamer – dat gebeurt anoniem, op briefjes die daarna meteen verbrand worden – kwamen de verschillen duidelijk aan het licht. Ook toen de strafmaat moest bepaald worden, zaten we absoluut niet op één lijn. Wat me verraste is dat de jonge mensen veel strenger oordeelden dan de oudere mensen. Ik had gedacht dat het andersom zou gaan. Ik denk dat ik als enige ‘oudere’ op dezelfde lijn zat als de jonge mensen. De teneur daar was: die man heeft wel iemand vermoord, hé. De uiteindelijke strafmaat vond ik te mild. Maar goed, je moet je daarbij neerleggen. Dat hoort nu eenmaal bij een democratisch proces.’

Voor de rechters en advocaten heeft Marc veel respect. ‘Ik vond dat het er allemaal erg beschaafd en sereen aan toe ging. Iedereen werd aan het woord gelaten, iedereen mocht uitspreken. En als er al een poging tot manipulatie was door een van de advocaten, dan greep de rechter meteen in.’

Ontlading

Assisenpleitster Nina Van Eeckhaut heeft ondanks haar jonge carrière al een paar notoire assisenzaken achter de rug, waarvan de zaak De Gelder de meest in het oog springende moet zijn. Een assisenzaak is altijd een beetje dansen op het slappe koord tussen twee uitersten, vindt ze.

Nina Van Eeckhaut (foto: Filip Naudts)
Nina Van Eeckhaut (foto: Filip Naudts)

‘Je moet afstand bewaren tegenover je cliënt en de zaal, en tegelijk moet je je ten volle engageren. Ik begrijp de kritiek op de soms slinkse trucs en de demagogische aanpak van de advocaten. Ik verzet me dan ook fel tegen de verkleutering. Je moet de mensen nooit onderschatten. Soms vraag ik me wel af of juryleden na afloop van een proces geen behoefte hebben aan een vorm van debriefing. Als ik het als advocaat soms al zo moeilijk vind om alles een plaats te geven, hoe moet dat dan voor een leek zijn? De eindeloze discussies kunnen er diep inhakken, weet ik. Ik vergeet nooit hoe ik ooit een vrouw die net in een jury gezeten had, totaal wezenloos op straat zag staan. Maar soms gaat het ook anders. Een tijdje terug was net het proces afgelopen van twee daders die levenslang hadden gekregen. Meteen daarna klonk er luid hoerageroep onder de juryleden. Er was één van hen jarig, en dat zouden ze vieren. Dat was ontzettend raar (lacht), maar tegelijk denk ik: hoe erg het ook allemaal was, een mens heeft wellicht nood aan dat soort ontlading.’

Enkele ex-juryleden wilden liever anoniem getuigen. Judith, Marc en Joke zijn fictieve namen.

(dit stuk verscheen eerder in Feeling)

Architectuur tegen zuur

Nieuwjaarskaart van de Vlaamse bouwmeester in 2008: 'Verplaatst uit de prullenmand' van Willem Oorebeek
Nieuwjaarskaart van de Vlaamse bouwmeester in 2008: ‘Verplaatst uit de prullenmand’ van Willem Oorebeek

Er komt – terecht – veel reactie op het afschaffen van de Vlaams Bouwmeester door de nieuwe Vlaamse regering.

Vandaag ventileerden de hoofden van de verschillende Vlaamse architectuuropleidingen hun bezorgdheid en ongenoegen. Ook hier luidt de vrees dat kwaliteitsarchitectuur dreigt te verdwijnen.

Advocate Griet Cnudde, die zich eerder toelegde op de klachten van buurtbewoners over de Sinksenfoor en Tomorrowland, schreef een open brief naar de Stad Gent, waarin ze de heraanleg van een nieuwe verkeersas in Gent aanklaagt. ‘Gent zou het stadscentrum moeten afstemmen op de mensen die er effectief willen wonen, op gezinnen met kinderen en de lokale economie. Niet op iedereen die in de rand gaat wonen om een tuin te hebben.’ Ik vroeg me meteen, zonder ironie, af hoe een verstandige – en voorlopig onbestaande – stadsbouwmeester hier tegenaan zou kijken.

Een stadsbouwmeester, maar vooral ook de Vlaams Bouwmeester, is er om buiten de hokjes te denken. Zijn taak gaat veel verder dan gebouwen ontwerpen die mooi en tegelijk functioneel zijn. Er zit visie achter. Het gaat over mensen, over samenleven en verbinden. Dat is geen halfzacht gewauwel, maar nuchtere realiteit.

Filosoof en econoom Philippe Van Parijs vertelde me ooit tijdens een interview dat we meer dan ooit nood hebben aan verdraagzaamheid. Dichter bij elkaar wonen, en zo ziet de toekomst er nu eenmaal uit, betekent voortdurend rekening houden met de ander: erover waken dat we zelf niet al te veel storen of choqueren, maar ons ook niet te snel gestoord of gechoqueerd voelen door wat een ander doet. Hij zag veel heil in ‘zoning’, expliciet verschillende stadsfuncties toekennen aan elke wijk, zodat bewoners duidelijk weten wat ze mogen verwachten. Minder ergernis, minder zuur, meer solidariteit en sociale cohesie: dat is het doel. Of met de woorden van Van Parijs: ‘Dat is ons sociale kapitaal en het is van levensbelang.’ Zijn vrees was deze: dat stedelijke overheden alleen nooit zouden kunnen voorkomen dat rijkere mensen wegtrekken uit de stad, zodra hen iets niet bevalt. Een gezonde sociale mix is noodzakelijk voor een gezonde samenleving. En daarvoor heb je een consequent gevoerd beleid nodig in het hele land. Een sterke federale staat, met andere woorden.

Wat een gouden kans voor de nieuwe federale regering, die we hopelijk binnenkort zullen hebben: de kans om de blunder van de Vlaamse regering goed te maken door een federaal Bouwmeester aan te stellen. Vis al dat talent dat nu wandelen gestuurd wordt op en verdubbel hun vleugelslag. Dat vraagt uiteraard moed, en de bereidheid om verder te denken dan ambtstermijnen. Leve de lefgozer die dat aandurft.

(van 28 juli tot 1 augustus 2014 schrijf ik ‘De mening’ voor De Standaard Avond)

Zou u baby Hitler doden?

Igor strelkovOnlangs kreeg ik zijn foto voor het eerst onder ogen: Igor Strelkov, militair leider in Donetsk. Geen doetje, zo blijkt uit alles wat over hem geschreven wordt, want betrokken in oorlogen in Bosnië, Tsjetsjenië, Transnistrië en misschien zelfs Syrië. Kil en berekend en – zacht uitgedrukt – niet malend om een mensenleven meer of minder.

Foto’s van kille doders trekken altijd mijn aandacht. Ik blijf ernaar kijken, gefascineerd door de ogen van het kwaad, in de hoop iets te kunnen doorgronden in die blik. Maar al wat ik zag was een pafferig gezicht met nietszeggende ogen. Het vreemde was dat ik wel meteen een idee had van hoe hij er als kind moet hebben uitgezien: de ontevreden baby is nooit helemaal verdwenen.

En dan de gedachte: stel dat hij elders was opgegroeid, stel dat hij anders was opgevoed, zou hij een ander mens geworden zijn? Want hoezeer de neurologie tegenwoordig het hoge woord voert, we weten lang niet alles over de menselijke psyche. Nature and nurture: ik geloof rotsvast dat ze hand in hand gaan.

hitler babyHet doet me denken aan een pertinente vraag, een moreel dilemma dat zelfs onderwerp van wetenschappelijk onderzoek werd: zou u baby Hitler doden als u de kans kreeg, wetend wat we vandaag weten, en met de verzekering dat het nooit zou zijn uitgekomen?

Het lijkt verdedigbaar: een kind doden om miljoenen mensenlevens te redden. Er zou – misschien – geen Holocaust geweest zijn. Israël zou nooit opgericht zijn. Er zou geen oorlog in Gaza zijn. Maar gaan we er dan niet aan voorbij dat het Duitsland van de jaren ’30 klaar was voor eender welke sterke man, die misschien dezelfde weg was gegaan als Hitler?

En los daarvan: zou u het kunnen, een kussen op het gezicht drukken van een baby die nog onschuldig is? Het is een vraag die de Britse psycholoog Kevin Dutton, schrijver van De lessen van de psychopaat, aan een heleboel mensen stelde. Zijn conclusie: enkel diegenen met psychopathische persoonlijkheidskenmerken maken de nuchtere berekening en zeggen ‘ja, het is verantwoord’. Meteen legt hij de link met de harde beslissingen die wereldleiders zo vaak moeten nemen: zonder trekken van de psychopaat zouden ze het nooit over hun hart krijgen iemand naar de oorlog te sturen.

Toen ik de vraag voorlegde aan een goede vriendin, zei ze: ‘Niet doden! Ik zou hem knuffelen en veel liefde geven, en hopen dat het goedkomt.’ Meteen wist ik weer waarom ze een goede vriendin is. In de ogen van sommigen onmogelijk naïef, zonder twijfel. En wereldleiders zullen we nooit worden. Lach maar. We zijn het soort mensen die de wereld hopen te redden met knuffels en liefde. Noem ons preventiewerkers. Het helpt alleen als je er op tijd mee begint: in de wieg.

(van 28 juli tot 1 augustus 2014 schrijf ik ‘De mening’ voor De Standaard Avond)

Veilige schijnwereld

Het is vaak een verscheurend dilemma voor de mens in kwestie, maar ook voor de naaste familieleden: wanneer is het geoorloofd iemand te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis?

alone-black-and-white-girl-photography-favim-com-319389Soms lijkt het de enige uitweg, omdat de druk voor het thuisfront ondraaglijk geworden is. Omdat de voortdurende angst dat iemand ‘zichzelf iets zal aandoen’ elke andere gedachte platslaat, omdat de angst en de zorgen het leven hebben overgenomen, waardoor een normaal bestaan een luxe lijkt die alleen voor anderen is weggelegd. De energie stroomt bij beekjes weg, en om de knoop door te hakken richten we de blik op wie het beter lijkt te weten: dokter, psycholoog, psychiater.

En dan is het zover: de gekwelde komt in een parallelle wereld terecht. Steriel en vreemd, en daardoor beangstigend. Duidelijk en afgeschermd van de werkelijke wereld, en daardoor veilig. De familie balanceert tussen opluchting om de weergekeerde rust en schuldgevoel. ‘Maar toch, echt, we konden niet anders. Het is waar, hé? We hebben er goed aan gedaan, ik weet het zeker.’

De duur van een opname in een psychiatrische kliniek ligt lager dan tien jaar geleden, maar is nog steeds te lang, schrijft deze krant vandaag. Dat is kwalijk. Toegegeven: soms is een tijdelijke opname nuttig en zelfs noodzakelijk. Maar een te lang verblijf kan een mens veranderen van iemand met psychische problemen in een psychiatrisch patiënt: door de gangen sloffen, glazige blik in de ogen. Deskundigen noemen dit het ‘hospitalisatiesyndroom’: het emotionele leven zwakt af, sociale contacten verwateren, de aanvaarding gaat over in apathie, de eigenheid verdwijnt in een systeem van geforceerde verzorging. Wanneer ook de familieleden, die in de loop van de jaren tegen wil en dank ervaringsdeskundige geworden zijn, buitengesloten worden – en dat gebeurt soms – dan wringt het.

Wie lang in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, dreigt zich te nestelen in het comfort van een schijnwereld. Het hier en nu is veilig, het straks en elders wordt gaandeweg bedreigender. De kans op herintegratie in de samenleving en een job worden kleiner naarmate het verblijf langer duurt.

Hoe vroeger iemand naar huis kan, des te beter dat in principe is. Maar laat dit duidelijk zijn: het kan alleen als de patiënt en zijn familie de nodige ondersteuning en begeleiding krijgen. Misschien kan intensieve thuisbegeleiding worden ingebed in een overgangsperiode naar het ‘normale’ leven. Maar laat vooral ook de mantelzorgers niet in de kou staan: hun veerkracht is vaak al jarenlang zwaar op de proef gesteld. Zij hebben recht op hulp en ondersteuning. Financieel, inhoudelijk en emotioneel.

Geluk belangrijk vinden toon je niet door wc-spreuken en andere wijsheden te verspreiden, maar door elke kans te grijpen om – ook al is het moeilijk – concrete stappen te zetten in de richting van een gelukkigere samenleving.

(van 28 juli tot 1 augustus 2014 schrijf ik ‘De mening’ voor De Standaard Avond)