Blogberichten

Papa Superman: held op glad voetstuk

Vaders staan onder druk. Ze werken hard, maar willen tijd voor hun kroost. Ze willen betrokken zijn. Ze zijn ook vaak betrokken. Toch blijft hun rol minder vanzelfsprekend dan die van moeders. En dat fascineert. Misschien juist daarom krijgen vaderonderzoek en vaderboeken steeds meer aandacht.

Mijn vader en ik
Mijn vader en ik

Dat ze het niet onder de markt hebben, die vaders van vandaag. Dat bleek onlangs nog maar uit een enquête van de Gezinsbond. Vaders gaan vaak evenzeer gebukt onder het jongleren tussen carrière en gezin als moeders. Maar er zitten wel meer scherpe randjes aan het hedendaagse vaderschap. Mannen moeten zich betrokken vaders tonen en dat liefst ook oprecht en doorleefd zijn, maar aan de andere kant wordt hun belang nog steeds gemakkelijker in twijfel getrokken dan dat van moeders. Moeders gaan voor alles. Ze zijn heilig en onaantastbaar. Vaders zijn leuk. Als ze ook écht leuk zijn, tenminste. Dat is maar al te vaak de teneur.

Vroeger was het simpeler, wil de populaire opvatting. In zijn toneelstuk An ideal husband legt Oscar Wilde een van zijn personages een veelzeggende repliek in de mond: ‘Vaders zouden gezien noch gehoord moeten worden.’ Vaders waren hooguit een transportmiddel voor genetisch materiaal, zo leek het. Voor het overige waren ze niet of nauwelijks betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. Ze waren veel ‘afweziger’ dan vandaag en hun rol beperkte zich tot het disciplineren van een onwillige kroost. Lijfstraffen maakten daar vanzelfsprekend deel van uit. Maar als we Jacob Cats mogen geloven, een 17de-eeuwse dichter, jurist en politicus met een boon voor opvoeding en didactiek, klopt dat vanzelfsprekende beeld niet helemaal. ‘Een eerbaar kind is aan te jagen door eerzucht, niet door harde slagen’, meende hij. En of vaders wel zo afwezig waren als algemeen wordt aangenomen, valt ook te betwijfelen. Thuisarbeid was zeer gebruikelijk, dus vervloeiden werk en gezinsleven en verliep de opvoeding van de kinderen op een spontane, natuurlijke manier.

Vadertje spelen?

Er is alvast één ding waarover welmenende, spartelende vaders zich mogen verheugen: vaderschap is hot. Er wordt meer over gepraat, geschreven en gediscussieerd dan ooit. Niet bepaald lacherig, maar gedreven door fascinatie en empathie. ‘Vaders zijn de nieuwe moeders’, stelde Katja de Bruin, VPRO-boekenredactrice onomwonden. Ze heeft een punt. Het zoveelste getuigenisboek van een vrouw die jubelend haar moederschap bezingt, pendelend tussen trots en tranen, zal de harten links en rechts nog wel beroeren, maar echt verrassend is het allemaal niet. Het gevoel is al zo vaak benoemd en beschreven. De vaders die zich de laatste jaren uitgeleefd hebben in schrijfsels over hun vaderschap, kunnen daarentegen op meer belangstelling rekenen. De Bruin noemt onder meer Kleine dagen van Bernard Dewulf en Het zit de mannen niet mee tegenwoordig van Philippe Remarque, hoofdredacteur van de Volkskrant en echtgenoot van journaliste Sylvia Witteman.

Afgelopen jaar verscheen Sterke vaders. Hoe overleef ik het vaderschap? van journalist-docent Lars Anderson. Een boek dat de auteur schreef uit noodzaak, om de leemte te vullen. Degelijke, bruikbare boeken die mannen voorbereiden op het vaderschap, zijn immers schaars tot onvindbaar. Kleine meisjes spelen moedertje, kleine jongens spelen zelden vadertje. Vrouwen praten soms jaren over kinderen en moederschap, lang voordat ze moeder worden. Ze lezen wat erover te lezen valt en fantaseren over hoe het zal zijn. Mannen doen dat wellicht veel minder. Maar toch lijkt de behoefte aan informatie vandaag groter dan ooit.

Zacht en zorgend

De informatie die doorsijpelt is nogal versnipperd, maar een kleine speurtocht op het internet maakt al snel duidelijk dat vaderschap ook bij wetenschappers hot is. Psychologen, sociologen, neurobiologen en genetici hebben zich de afgelopen jaren op het vaderschap gestort. Vaders zijn meer dan ‘leuk’, zo blijkt. Vaderlijke zorg en emotionele ondersteuning worden gelinkt aan een sterker emotioneel en sociaal welzijn van de kinderen, een betere verstandelijke ontwikkeling, een verminderde neiging tot criminaliteit en een positiever zelfbeeld. Sterker nog: niet alleen de kinderen worden soms beter van een betrokken vader, neen, soms worden de vaders zélf er simpelweg een beter mens van. Zware jongens, die tijdens een gevangenisstraf in de mate van het mogelijke hun vaderrol mogen blijven vervullen, zouden minder snel geneigd zijn te hervallen in hun oude zonden.

In de neurobiologie draait het verhaal dan weer vooral om testosteron. Dat jonge vaders minder testosteron in hun bloed hebben dan niet-vaders, is genoegzaam bekend. Bleef de vraag over de kip of het ei: hadden mannen die voor het vaderschap kozen gemiddeld minder testosteron in hun bloed, of daalde het testosteron door de komst van het kind? Wetenschappers van de Memorial University of Newfoundland maten bij 600 mannen op hun 21ste en hun 25ste ’s ochtends en ’s avonds de hoeveelheid testosteron in het bloed. Verrassend was dat de mannen met het hoogste testosterongehalte de grootste kans hadden om een toegewijde partner en vader te worden, maar dat het hormoon drastisch daalde op het moment dat ze ook echt een kind kregen.

Maar in het hele vaderschapsverhaal is testosteron maar één van de elementen. De hoeveelheid prolactine – het hormoon dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van moedermelk bij vrouwen – in het bloed van kersverse vaders stijgt.

Hetzelfde geldt voor oxytocine, het fameuze knuffel- of bindingshormoon. Ruth Feldman, een Israëlische professor psychologie aan de Bar-Ilan University, concludeert voorzichtig dat de hormonenveranderingen wellicht zorgen voor nieuwe verbindingen in de hersenen van jonge vaders. Ze gaan zich anders gedragen. Zachter, zorgzamer, minder viriel.

Bedreigde habitat

Paul Raeburn, een Amerikaanse wetenschapsjournalist, legt zich al acht jaar lang toe op het verzamelen van allerlei wetenswaardigheden over vaders. Hij stelt vast dat er stilaan een berg aan wetenschappelijk onderzoek verricht is naar vaderschap, maar dat de wetenschappers uit de ene discipline er meestal geen benul van hebben waar hun collega’s uit andere vakgebieden mee bezig zijn. Beetje bij beetje probeert hij de eindjes aan elkaar vast te knopen, de gaten te vullen, verbanden te leggen. Het is een ambitieus project dat moet resulteren in een lijvig boek, dat volgend jaar – ongetwijfeld tegen vaderdag – zal verschijnen onder de titel Do fathers matter? The new science of fatherhood.

In afwachting ventileert hij mondjesmaat feiten en bedenkingen. Zoals deze: vaders zijn vandaag misschien onzekerder dan vroeger, maar ze zijn vooralsnog geen bedreigde soort. Door de economische crisis is hun habitat echter wel in gevaar. Vaders floreren wanneer ze voldoende geld kunnen verdienen om in het levensonderhoud van hun gezin te voorzien. Ze floreren wanneer ze voldoende tijd hebben om met hun kinderen te spelen, ze voor te lezen, samen dingen te bouwen of te knutselen. Ze floreren wanneer ze de tijd hebben om na te denken over de zorg voor hun kinderen. En wanneer ze een goede verstandhouding hebben met hun partner. De slabakkende economie zet hen op twee manieren onder druk: dubbel hard werken om de job te houden in tijden van crisis, dus nauwelijks tijd voor de kinderen. Of job- en inkomensverlies, waardoor de bestaanszekerheid van hun gezin in gevaar komt. Daarin ongewild tekortschieten, valt vaders zwaar.

Held

Mijn vader en zijn vier dochters

Misschien willen vaders, meer dan moeders, ook een beetje de held van hun kinderen zijn. De man die sterk is, zijn kinderen tot tegen het plafond tilt, ze doet gieren van het lachen, alleen maar door gekke bekken te trekken of rare geluiden te maken. De man die slim is, een baken van wijsheid voor zijn kinderen, een levenslange mentor.

Maar het voetstuk voor helden kan glad zijn, vooral als ze vader heten. De Britse uitgever en journalist Gary Drevitch waande zich Superman, vooral toen zijn kinderen nog klein waren. Een heuse Clark Kent, die een niet-aflatende erkenning kreeg voor zijn heldenrol. Kinderen die naar hem opkeken: het moest de sleutel zijn tot een geslaagd vaderschap. Tot hij merkte dat de verlangend uitgestoken armpjes (‘Ik heb je nodig, papa’) van zijn driejarige dochter geen eeuwigheidswaarde bleken te hebben. Dat zijn grapjes niet langer grappig gevonden werden, maar flauw. En toch zou hij een held blijven, zonder dat zij het wisten. Geen Superman, maar Spiderman, die evengoed de wereld redt van al wat slecht is, zonder dat iemand hem daarvoor bedankt of erkenning biedt. Een held in het diepst van zijn gedachten, wetend dat zijn groter wordende kinderen elke ochtend veilig en wel het huis verlaten om vol goede moed hun dromen na te jagen. En zich verkneukelend in het besef dat dit deels aan hem te danken is.

(verschenen in De Standaard op 8 juni 2013)

Als denken malen wordt

Soms draait ons denken dol, en is elke zin zoek. Piekeraars weten er alles van. En piekeren we allemaal niet soms? Maar wat als er een systeem in sluipt, als het je doen en laten gaat bepalen, je nachtrust rooft? ‘Piekeren kan je ziek maken’.

worryingHet gebeurde bijna altijd ’s nachts, in het niemandsland tussen waken en slapen in. Meestal nog op het moment dat de slaap mijn vermoeide lichaam zoetjesaan lamlegde, en alles vaag en warm en doezelig werd. Een paukenslag, die het hart in razende galop liet gaan, het soezende brein genadeloos wakker schudde. Te weinig geschreven, te veel gegeten, telefoontjes uitgesteld, mails onbeantwoord gelaten en misschien wel een handvol mensen op een ondefinieerbare manier onrecht gedaan. Oog op de klok: alweer een uur later. Alweer een uur minder slaap. En morgen staat er zoveel belangrijks op het programma. Het loopt mis, natuurlijk loopt het mis. Alweer gepieker.

Al of niet vermeende nalatigheid, een drukkend geweten en een algeheel gevoel van controleverlies, van onbehagen: het heeft ooit voor doorwaakte nachten vol gepieker gezorgd. Opstaan en een lijstje maken, dat hielp wel eens. Maar de volgende nacht kon het zomaar ineens herbeginnen.

Vreemd genoeg is daar vrij radicaal verandering in gekomen. Niet doordat ik me ineens voorbeeldig en uiterst gedisciplineerd ben gaan gedragen. Nee, het was een simpele beslissing. Een streng en niet te negeren ‘stop!’, gevoed door het besef dat ik mezelf ziek aan het maken was en dat ik toch geen stap verder raakte door het piekeren. Ik gooide de deur dicht, en dat was dat. Of niet: het werd vervangen door nachtenlang tandenknarsen, tot ook dat na enige tijd stilviel. Niets om trots op te zijn, gewoon geluk dat iets simpels als dat ene woord op dat moment volstond.

Soms lukt het mensen niet om het gepieker stil te leggen. Om hen uit de eindeloze maalstroom van gedachten te helpen, is er nu de groepscursusAnders omgaan met piekeren in het UZ Gent: acht sessies, begeleid door psychiater Dirk Van den Abbeele en psycholoog Roland Rogiers. Deelnemen kan alleen na doorverwijzing door een huisarts of andere hulpverlener. Maar er is ook het praktijkgerichte boek Loslaten. Ik pieker als ik niet tegenwoordig ben (Academia Press), dat de twee samen met drie teamleden (Eva Buytaert, Evi De Lissnyder en Marianne Hendrickx) schreven.

Cirkels draaien

zorgenbabyPiekeren is niet hetzelfde als diep nadenken. Het tweede is constructief, of tenminste: kan constructief zijn. Het eerste is dat niet. Roland Rogiers: ‘Uit onderzoek blijkt dat piekeren contraproductief werkt. Had ik me op voorhand zorgen zitten maken over dit interview, dan zou dat ongetwijfeld een negatieve invloed gehad hebben op mijn antwoorden. Te zeer naar binnen gefocust zijn, helpt niet. Doordat piekeren zoveel plaats in ons werkgeheugen inneemt, blijft er minder ruimte over voor probleemoplossend denken.’

‘We vermoeden dat piekeren vooral in gang gezet wordt wanneer de situatie niet is zoals we ze kennen of zoals we verwachten dat ze is. Er is altijd een spagaat tussen verwachtingen en realiteit. Ons lichaam reageert met een zekere alertheid op die discrepantie. Het probleem ontstaat pas als er geen oplossing bestaat voor datgene waarover we nadenken. Een gezonde reactie zou zijn: het gewoon van ons afzetten, en accepteren dat er dingen zijn die je niet kan oplossen of controleren. Maar een piekeraar doet dat niet. Die gaat eindeloos cirkels draaien in zijn hoofd, repetitief dezelfde gedachten of beelden de revue laten passeren, terwijl dat lichaam onafgebroken alert blijft.’

Tijdelijk piekeren is niets om je zorgen over te maken, zegt Rogiers. ‘Iedereen doet dat wel eens. Maar wanneer het piekeren zorgt voor een onophoudelijk slecht gevoel, wanneer je vaker piekert dan de problemen daadwerkelijk aan te pakken, wanneer het gepaard gaat met een diepe bedruktheid, angst of kwaadheid, dan heb je een probleem. Een probleem dat lang onderschat gebleven is. Hoe vaker iemand piekert, hoe meer hij bepaalde hersenverbindingen traint, waardoor het piekeren bijna een vanzelfsprekendheid wordt. Intussen weten we dat piekeren ziek kan maken. Het is een kwetsbaarheidsfactor. Wie vaak piekert, ontwikkelt sneller allerlei psychische klachten, raakt moeilijker los van angsten en depressie. Bovendien is het risico op hervallen bij piekeraars aanzienlijk hoger dan bij mensen die het piekeren onder controle hebben.’

Vrijen of slapen

Zo bekeken lijkt piekeren iets wat we bewust doen: focussen op onze binnenkant, op hinderlijke beelden in ons hoofd, op genante voorvallen, op lastige confrontaties die nog in het verschiet liggen, op onoverkomelijke hindernissen of problemen. Maar het slaap-waakverhaal van daarnet, waarbij we totaal onverwacht overvallen worden door het gepieker, klinkt Rogiers bekend in de oren.

‘Piekeren heeft altijd te maken met aandacht. Het is niet toevallig dat het ons net het vaakst overvalt wanneer we ons in een mentale rusttoestand bevinden. Wanneer we stilvallen na het werk, thuis in de zetel. Of in bed, op het moment dat we zouden moeten slapen. Klassieke momenten waarop de thema’s die ons bezighouden zich aan ons presenteren. Als het bed een piekerplek geworden is, dan moet je het op Pavloviaanse wijze opnieuw conditioneren. Bij de minste piekergedachte opstaan en iets anders gaan doen, en opnieuw gaan slapen als de vermoeidheid toeslaat. Dat kan een tijdlang hard werken en weinig slapen betekenen, maar het bed zou maar twee functies mogen hebben: je ligt daar alleen maar om te vrijen of te slapen.’

Wie aan aandacht sturen denkt, denkt bijna vanzelf aan mindfulness.Maar er is meer. ‘We hebben ons gebaseerd op uitgebreid onderzoek uit het verleden, en hebben een koffer aan mogelijkheden ontworpen. Mindfulnessis er één van. Maar niet alles werkt voor iedereen. De een blijkt het meest gehad te hebben aan inzichten uit de positieve psychologie, de ander heeft ontdekt dat simpelweg opstaan en naar een andere ruimte gaan werkt, nog een ander zweert bij het maken van lijstjes. We beloven niet dat we iemand van het piekeren zullen afhelpen. We kunnen er alleen voor helpen zorgen dat het piekeren een kleinere plaats in het leven gaat innemen.’

Betrokkenheid

stop-worryingToen de Amerikaanse psychologe Susan Nolen-Hoeksema indertijdPiekerprinsessen schreef, stelde ze vast dat piekeren vooral een probleem van de laatste decennia is. Ze zag drie mogelijke oorzaken. We hebben te veel keuzemogelijkheden, we staan te veel op onze rechten (waardoor we vaak piekeren over het al dan niet denkbeeldige onrecht dat ons aangedaan wordt) en we leven in een cultuur van navelstaren, waardoor we elk gevoel meteen op de ontleedtafel willen leggen.

Volgens Roland Rogiers leert piekeren ons altijd iets over datgene wat we belangrijk vinden in het leven. ‘Soms moeten we daar nu eenmaal in gaan schoffelen, om te kijken of al die dingen écht zo belangrijk zijn. Sommige mensen willen het piekeren echter niet loslaten, omdat ze vrezen daardoor de controle te zullen verliezen. Het geeft hen het gevoel dat ze zich verantwoordelijk gedragen. Bij koppels zie je dat weleens: doordat de vader bijvoorbeeld weigert te piekeren over een probleem met een van de kinderen, zal de moeder zich juist suf piekeren. Dat is haar manier om zich betrokken te tonen, ook al zet het geen zoden aan de dijk. Wat alvast niet helpt, is op zo’n moment tegen die vrouw zeggen dat ze niet mág piekeren. Maar je kunt wel technieken proberen toe te passen, die je kunnen helpen. Er is een Chinees gezegde dat het perfect samenvat: Dat de piekervogels over je hoofd vliegen, kun je niet veranderen. Maar je kunt wel verhinderen dat ze nesten bouwen.’

(verschenen in De Standaard van 29 april 2013)

Het hoofd in de wolken

wolken_zwartwitWat dromerige types allang wisten en fanatieke doeners al even lang weglachen, is ook wetenschappelijk bewezen: dagdromen heeft zin. Dagdromers zijn creatiever, en dus op hun manier misschien productiever dan niet-dromers. Eerherstel voor de lanterfanters van deze wereld.

In het klassieke economische denken zijn dagdromers saboteurs. Want is dagdromen geen eufemisme voor luieren? Voor nietsdoen en profiteren? In een wereld waarin tijd geld is en alles draait om duidelijke en meetbare resultaten zetten hun zalige landerigheid en gebrek aan discipline kwaad bloed. Dagdromers passen als een tang op een varken in het kortetermijndenken dat tegenwoordig zo in zwang is.

Voor dit begint te lijken op misplaatste nostalgie: vroeger was het geen haar beter. Honderd jaar geleden gold ledigheid al als het oorkussen van de duivel. En een dikke vijftig jaar geleden waarschuwden ontwikkelingspsychologen ouders voor de gevaren van dagdromen bij hun kinderen: ze zouden er de kans op een latere neurose en zelfs psychose aanzienlijk mee verhogen.

meisje_dagdromenDe glorieuze hoofdrol

Voor Freud was dagdromen niet meer dan een volwassen versie van het fantasierijke kinderspel. Kinderen spelen wat ze zouden willen zijn, stelde hij. Volwassenen durven dat niet meer en beleven het spel enkel nog in hun hoofd. En precies dat is dagdromen. Een kleine complicatie: volgens Freud schamen volwassenen zich voor hun dagdromen, omdat ze weten dat die kinderlijk of ontoelaatbaar zijn. De dagdroom als bewust gestuurde fantasie, waar hij het vermoedelijk over had, is natuurlijk maar één vorm van dagdromen. Als we ons daar al voor schamen, dan is dat wellicht omdat de inhoud ervan zelden altruïstisch is. Aspirant-missen die beweren dat ze dagdromen over wereldvrede, liegen dat ze zwart zien. De Grote Thema’s in onze dagdromen hebben niet zoveel met idealisme van doen. Het draait om lekkere seks of zwijmelende romantiek. Om ijdelheid en eerzucht. De glorieuze hoofdrol is daarbij meestal weggelegd voor onszelf. Natuurlijk droomt u er wel eens van een kinderleven te redden. Maar vergeet vooral niet de — ongetwijfeld knappe — dankbare moeder en de applaudisserende menigte aan de zijlijn te vermelden.

Maar laat dit soort dagdromen — hoe glorierijk of opwindend ook — nu net tot de categorie behoren waarvan wetenschappers nog niet zeker weten of ze wel zo nuttig zijn. Zij zien vooral heil in de mentale omzwervingen die we bijna onbewust ondernemen: het heel even van de wereld af zijn, zonder dat we het goed en wel beseffen.

Eureka!

Arthur Fry was ingenieur en gelegenheidskoorzanger in de presbyteriaanse kerk. Het moet op een zondagmorgen in 1974 geweest zijn. Fry had de gewoonte kleine briefjes tussen de pagina’s van zijn koorboek te stoppen zodat hij telkens snel naar de juiste hymne kon doorbladeren. Maar de briefjes vielen er voortdurend tussenuit. Tijdens de preek dwaalden zijn gedachten af. Tegen de tijd dat de kerkdienst erop zat, was de post-it geboren.
In zijn hoofd, tenminste.

Verhalen over geniale ingevingen tijdens het nietsdoen — of het nu over Archimedes in zijn bad gaat, of over Einstein die, ogenschijnlijk suffend op zijn werk, de relativiteitstheorie bedenkt — krijgen misschien juist door hun alledaagsheid een soort mythisch aura. Ze klinken te simpel om waar te zijn (en zijn dat wellicht ook). Maar ze zijn wel een mooie illustratie van het nut van dagdromen.

Jarenlang was het onderzoek naar dagdromen nattevingerwerk, want gebaseerd op oncontroleerbare antwoorden van proefpersonen. Vragenlijsten leveren zelden betrouwbaar materiaal op, omdat mensen geneigd zijn onder druk van de sociale controle de werkelijkheid een beetje te verfraaien. Zo bleek uit een bepaald onderzoek dat mannen die routineus werk uitvoeren — bij uitstek geschikt om de gedachten te laten afdwalen — wel veel dagdromen, maar dat die dagdromen in minder dan vijf procent van de gevallen seksueel getint waren. Wat dan weer tot enig wenkbrauwengefrons leidde bij andere onderzoekers.

Nog meer nattevingerwerk. Toen Teresa Belton, een onderzoekster aan de Engelse East Anglia University, een bundel verhalen van lagere schoolkinderen las, was ze ontsteld over het gebrek aan fantasie dat uit de verhalen sprak. De kinderen waren nochtans aangemoedigd geweest in hun creativiteit, die ze — zo was hen verteld — helemaal de vrije loop mochten laten. Belton besloot een paar maanden lang de dagindeling van de kinderen te bestuderen. Daaruit bleek vooral dat er geen ruimte was voor leegte en verveling. En dagdromen doe je nu eenmaal sneller wanneer je niets omhanden hebt. ‘Dagdromen veronderstelt een meer ontspannen manier van denken’, stelt ze, ‘waarbij je sneller bereid bent rare of vergezochte ideeën in overweging te nemen.’

Vangen en bewaren

Die rare en vergezochte ideeën vormen vaak de basis voor creatieve inzichten, zo blijkt uit onderzoek van Jonathan Schooler, psycholoog aan de University of California en een prominent onderzoeker op het vlak van dagdromen.

In 2005 onderzocht Schooler hoe vaak onze gedachten afdwalen tijdens een opdracht. Een groep studenten moest de eerste hoofdstukken van Tolstojs Oorlog en vrede lezen. Telkens wanneer hun gedachten afdwaalden, moesten ze daar melding van maken. Dat gebeurde gemiddeld vier tot vijf keer in een tijdspanne van 45 minuten. Op basis van soortgelijke experimenten stelden andere wetenschappers vast dat we tijdens een ons opgelegde taak tot de helft van de tijd met onze gedachten elders zitten.

vrouw_dagdroomIntussen weten we ook wat er in onze hersenen gebeurt tijdens zo’n mentaal uitstapje. Uit hersenscans blijkt dat bij een brein in rust — met andere woorden: wanneer de gedachten vrijelijk alle kanten mogen uitwaaieren — een soort ‘default’ netwerk actief wordt.

Bij een gerichte taak neemt het hoofdnetwerk de zaken weer over, en wordt het ‘default’ netwerk onderdrukt. Maar tijdens bepaalde fases van het dagdromen blijken beide netwerken tegelijk actief te worden. Over wat dan precies gebeurt, zijn wetenschappers het nog niet eens. Een van de hypotheses, onder meer ondersteund door Schooler en zijn team, is dat beide netwerken zich gezamenlijk gaan bezighouden met dingen die verder reiken dan een welomlijnde taak. Wellicht worden daardoor minder voor de hand liggende verbindingen gelegd, waardoor het creatieve denkproces op gang komt.

Schooler gelooft dat het mogelijk is dit creatieve proces aan te zwengelen door eenvoudige, routineuze of meditatieve bezigheden: wandelen, lopen, fietsen, breien, strijken, doedelen, noem maar op. Tegelijk benadrukt hij dat dagdromen niet genoeg is. Je gedachten laten afdrijven, is het gemakkelijke gedeelte. Daarna komt het lastigste: tijdens het afdwalen toch voldoende alertheid aan de dag leggen om een plotseling opduikend idee te herkennen. Zo’n creatief inzicht moet met beide handen gevangen en bewaard worden.

Want net zoals een nachtelijke droom vervliegt als hij niet meteen bij het ontwaken in een verhaal gegoten wordt, geldt dat ook voor ingevingen tijdens het dagdromen.

(eerder verschenen in De Standaard van 24 juli 2010)

Wie over de gave van de retoriek beschikt, kan veel onzin als wijsheid verkopen

eleanorrooseveltGreat minds discuss ideas.
Average minds discuss events.
Small minds discuss people.

Eleanor Roosevelt zou het ooit gezegd hebben, een vrouw om wie een aura van onaantastbaarheid hangt. Iemand die we graag citeren, omdat ze wijs en charismatisch is. In die mate dat we onze scepsis misschien iets te snel laten varen.

Het klinkt natuurlijk geweldig . Het noopt tot instemmend geknik, een inwendig monkellachje – natuurlijk behoren wij tot die eerste soort, of tenminste: daar streven we naar – en een met spijt gevulde overpeinzing over al diegenen die tot de laatste soort behoren.

We kunnen dit bordje meteen op Facebook zetten. Succes gegarandeerd. Het zal ongetwijfeld veel likes krijgen, en misschien zelfs een paar keer gedeeld worden. Maar slaat het ook ergens op?
Ik geef u alvast mijn antwoord: voor mij slaat het nergens op.
Ideeën betekenen niets zonder hun context. Ideeën groeien maar door de blik naar buiten te richten. Door gebeurtenissen gade te slaan, mensen te observeren. Door over beide na te denken, en ja: door erover te praten met anderen. En laat ik vooral dat onderste trapje, de onderbuik van het citaat, zo interessant vinden: de mens in al zijn grootsheid of naakte onnozelheid.

Wie over de gave van de retoriek beschikt, kan veel onzin als wijsheid verkopen.
(U mag me citeren als ik dood ben, voor zover het u dan nog iets kan schelen.)

Maar kijk, wat leert Wikipedia ons? Dat het citaat wellicht onterecht aan Eleanor Roosevelt toegeschreven werd. Op die manier wordt het niet meer dan een in steen gebeitelde leugen. Wat een onrecht. Laat ik Eleanor dan maar snel in ere herstellen met een citaat dat zéker van haar afkomstig is. Eentje dat, in tegenstelling tot dat ene, haar openheid reflecteert. Hier geloof ik haar.

One thing life has taught me: if you are interested, you never have to look for new interests. They come to you. All you need to do is to be curious, receptive, eager for experience. And there’s one strange thing: when you are genuinely interested in one thing, it will always lead to something else.

De merde met romantische komedies

Zij rent met een stapel pakjes door de winkel, struikelt, foetert op zichzelf, begint alles nijdig bijeen te rapen. En dan ziet ze plots een hand: een brede, rustige mannenhand, die haar galant een van de pakjes voorhoudt. Stomverbaasd kijkt ze op. Hun blikken kruisen elkaar en de gensters springen van het scherm. Dat ze passioneel verliefd zullen worden, weet zelfs de baby aan uw borst. Alleen zij zijn nog geheel in het ongewisse. Want wat blijkt? Van zodra ze beginnen te praten, werken ze zo hard op elkaars zenuwen dat ze de halve film zullen spenderen aan bekvechten en ergernis. Maar geen nood: het kantelmoment komt. Op het moment dat zij zich kwaad maakt bijvoorbeeld. Wanneer ze buiten zinnen is van woede en op het punt staat in een hysterische huilbui uit te barsten, valt hem ineens op hoe mooi ze is als ze kwaad is. Hij trekt haar bruusk – maar niet té – naar zich toe en kust haar kort en hevig. Na een moment van verbijstering springt zij op hem af en hapt zich wild een weg langs zijn lippen naar zijn tong.
when harry met sallyTijd voor seks! Of voor het gepeins na de seks, in bed. Want dat wil wel al eens tegenvallen in die romantische komedies: als het echt plezierig wordt, mogen we niet meekijken. De lakens zijn wit (geen donsdekens, want dat flatteert niet zo) en bedekken hem tot zijn middel en haar tot net onder de oksels. Als ze uit bed stapt valt het laken als een elegant gewaad om haar heen. Geen gesnok om dat ding onder de matras vandaan te krijgen, en er wordt ook niet gestruikeld. O ja, en werkelijk niemand stinkt uit de bek bij het ontwaken.

Natuurlijk moeten er hindernissen overwonnen worden. Een mooie, maar gemene rivale, die haar kans waagt en ervoor zorgt dat hij in een compromitterende situatie betrapt zal worden, bijvoorbeeld. Maar hij kan het allemaal uitleggen! Het is niet wat het lijkt! Daar gelooft zij uiteraard niets van. Even later zien we haar gedeprimeerd langs een brede rivier in een wervelende grootstad slenteren, met een liedje op de achtergrond.
Kissing-in-the-RainZe stort haar hart uit bij haar vrienden – enfin, vriendinnen en een homo, die perfect zou zijn als partner, ware het niet dat hij voor de mannen is. En het moet regenen, want dat maakt het dubbel zo mooi als hij haar achterna komt rennen en ze kussen elkaar door hun tranen heen. Of ze moet een taxi naar de luchthaven nemen om definitief uit zijn leven te verdwijnen, waarop hij haar net op tijd kan tegenhouden in de vertrekhal. Hij zal haar in het bijzijn van alle medereizigers zijn eeuwige liefde verklaren – ten huwelijk vragen is nog beter – en ze zullen elkaar in de armen vliegen en zoenen. De omstanders hebben uiteraard geen eigen leven en liefdes om zich zorgen over te maken, en barsten spontaan uit in een vertederd applaus. Fade out. Met een liedje op de achtergrond.

De film bestaat overigens niet. Het is niet meer dan een samenraapsel van enkele clichés die mee het grote succes uitmaken van romantische komedies.

Een echte merde, hoor, die romantische komedies. Want ze zijn slecht voor ons, zeggen Schotse wetenschappers. Wie ze vaak bekijkt, verhoogt zijn – of haar, want het zouden vooral vrouwen zijn die zwijmelen bij de Disneyversie van de liefde – geloof in voorbestemdheid. En dat betekent miserie, want die voorbestemdheid is toch maar een illusie.

Al jaren toeter ik in het rond dat ik een bloedhekel heb aan romantische komedies. Maar dat is niet helemaal eerlijk. Ik heb er een haat-liefdeverhouding mee. Telkens wanneer er eentje aangekondigd wordt, denk ik heel hard: domdomdom. Maar ik kijk gretig. Met de zapper binnen handbereik voor als het te melig wordt. Soms blijf ik hangen. Omdat de karamel superieur is in zijn soort. Dan kijk ik, en blijf ik kijken. Groundhog Day, Sleepless in Seattle, Jerry Maguire, When Harry met Sally: yes! Maar de absolute meester in het genre moet toch wel Woody Allen zijn: Annie Hall, Manhattan, The Purple Rose of Cairo, Midnight in Paris. Lichtjes verslavend zijn ze. Mijn absolute favoriet blijft echter Hannah and her Sisters. Ik tel allang niet meer hoe vaak ik deze film al gezien heb. Kijk!

Liefde zonder logica

Dat liefde op de ontleedtafel van de wetenschap niet meer is dan een allegaartje van chemische stoffen, weten we intussen wel. Maar wetenschap alleen is niet genoeg. Om de liefde een beetje te begrijpen, hebben we ook fantasie en verhalen nodig.

Bij minnaars en gekken kolkt het in de hersenen
En slaat de rede zo op hol dat juist hun inzicht
Groter is dan wat de koele rede vatten kan

From here to eternityMet deze woorden van Theseus in Midzomernachtsdroom legt Shakespeare alvast een stuk ziel van de liefde – of liever: verliefdheid – bloot: het obsederende, gekmakende verlangen, waardoor een mens tijdelijk zichzelf niet meer is en tegelijk de diepe overtuiging koestert dat hij meer dan ooit zichzelf is. Sterker en levender dan alle anderen en in staat tot nooit geziene grootsheid.

En daar is het dan: het onvermijdelijke roet in het eten, de vermanende vinger van elke relatietherapeut. Dat die romantische, geïdealiseerde kijk op de liefde nefast is voor een langdurige relatie. Dat liefde een werkwoord is, en dat we maar best ons hoofd erbij houden wanneer het erop aankomt de liefde te laten duren.
Allemaal terechte bedenkingen, jazeker. Maar we blijven verliefd worden, want weten en voelen zijn twee, en zelfs zij die een broertje dood hebben aan romantische zwijmelarij worden misschien vroeg of laat door de bliksem getroffen.

Gelukkig kunnen we rationaliseren. Of dat tenminste proberen. Want kom, wat is die fameuze liefde nu eigenlijk meer dan een paar chemische reacties in het brein? Feromonen, dopamines, oxytocine, noem maar op: leg de liefde op de ontleedtafel en dan blijkt ze al snel even opwindend en romantisch als de inhoud van een goedgevuld apotheekkastje.

Maar is dat neurobiologische verhaal niet al te beperkend? Als al die neurotransmitters en hormonen ons alleen maar zo gek maken, omdat we ons zouden voortplanten, hoe zit het dan met homoseksuele relaties en met mensen van zestig die stapelverliefd worden? Wetenschap alleen is ontoereikend. Om te begrijpen of inzichten te verwerven hebben we ook nood aan verhalen, kunst en filosofie. Laten we dus het recht opeisen om heel even, al was het alleen maar vandaag, een middelvinger op te steken naar heel dat wetenschappelijke discours, dat ons determineert en kooit en ons het recht op fantasie ontneemt.

Hevig en eindig

Liefde is de emotie die wellicht het meest tot de verbeelding spreekt. Haar naam wordt wel eens misbruikt, er wordt een beetje smalend of lacherig over haar gedaan, maar in de grond kunnen we haar maar moeilijk missen. Misschien fascineert ze ons zo omdat ze elke andere emotie in haar zog meesleept: blijdschap, verdriet, angst, woede, haat, jaloezie. Maar ook omdat ze zich nooit helemaal laat vangen in woorden. Omdat de erotische, seksueel geladen liefde, die verliefdheid nu eenmaal is, nooit kan blijven duren, want de hevigheid bestaat maar bij gratie van de eindigheid. En omdat de verliefdheid misschien wel verdwijnt, maar het onbestemde verlangen niet. Het verlangen om diezelfde intensiteit nog eens opnieuw te beleven, ook al weten we dat zo’n sterke emotie ons leven niet alleen verrijkt, maar ook overschaduwt.

Toen hij amper 24 was, begon de filosoof Alain de Botton zijn boek Essays in love (in het Nederlands verschenen als Proeven van liefde ) met de woorden: ‘Het verlangen naar een lotsbestemming is nergens sterker dan in ons romantische leven.’ Het boek is een intrigerend relaas vanaf het prille begin van zijn verliefdheid op Chloe, tot het einde van hun relatie.
Zonder iets af te doen aan de oprechtheid en intensiteit van die grote liefde, onderzoekt hij de waarachtigheid van het verhaal dat verliefde mensen elkaar en zichzelf voortdurend vertellen. Zoals de magie van de voorbestemdheid. Want hoe toevallig kan het zijn dat hij en zijn geliefde rond dezelfde tijd geboren werden, in hetzelfde toneelstuk meespeelden op een andere middelbare school, gelijkaardige moedervlekken op een van hun tenen hebben en, ja, zelfs allebei moeten niezen als ze in de zon zitten? Door toevalligheden te mythologiseren, al vertellende een logica te vinden in wat niet logisch is, groeit de overtuiging dat het zo moest zijn. Dat het universum vanaf hun beider geboorte alles op alles gezet heeft om de twee samen te brengen.

Tweelingzielen

Liefde maakt blind, zegt men. Maar niet alleen voor de mindere kanten van de geliefde. We gooien natuurlijk een soort cordon sanitaire op rondom de geliefde: een veilige ruimte, waarbinnen niets van de slechtheid die we soms bij onszelf zien, terug te vinden is. Door een te worden met die geliefde, niet meer te weten waar onze huid eindigt en de huid van de ander begint, hopen we ook een betere versie van onszelf te worden.

Maar er is meer. Het gevoel dat die ene liefde uniek en niet te evenaren is, terwijl we – in het besef dat miljoenen mensen ter wereld elke dag weer precies hetzelfde meemaken – liever niet horen dat het allemaal nogal banaal is. Even banaal als de bewering dat iemand ‘de liefde van je leven’ is. Maar alleen wanneer we terugblikken in het aanschijn van de dood, zullen we dat weten. Heel misschien.

Ondanks het verlangen naar de intensiteit van de verliefdheid, is de behoefte aan een soulmate of een tweelingziel al even menselijk en van alle tijden. Plato beschreef die drang al in zijn mythe over het ontstaan van de liefde. En de rationele Simone de Beauvoir schreef over haar ontmoeting met Sartre in haar Mémoires d’une jeune fille rangée : ‘Sartre kwam exact overeen met de droomgezel naar wie ik al sinds mijn vijftiende verlangde. Hij was de dubbelganger waarin al mijn brandende verlangens tot zinderende hitte oplaaiden. Ik zou altijd alles met hem kunnen delen. Ik wist dat hij nooit meer uit mijn leven zou kunnen verdwijnen.’
Waarom we ervan overtuigd zijn dat iemand onze soulmate is, valt moeilijk te begrijpen. Psychologen zoeken het in sjablonen die we in onze kindertijd meegekregen hebben, en waardoor we in opeenvolgende liefdes op zoek gaan naar variaties op een thema.

Maar niet alleen de vonk tussen twee mensen speelt een rol. Ook de timing moet juist zitten. De man of vrouw die ons in een welbepaalde periode van ons leven in vuur en vlam zet en ons doet geloven dat we voor elkaar bestemd zijn, zouden we enkele jaren eerder of later misschien nauwelijks opmerken. Omdat onze amoureuze behoeften op dat moment vervuld zijn, bijvoorbeeld. Of omdat andere emoties onze energie wegzuigen. En dan is er de onromantische en tegelijk geruststellende gedachte dat er wel meer tweelingzielen op deze aardkloot rondlopen.

Aan het eind van zijn Essays in love geeft Alain de Botton toe dat hij zijn voorbestemdheid voor Chloe verwarde met zijn voorbestemdheid om verliefd te worden. Hij noemt het zijn vergissing: niet zij, maar de liefde was onvermijdelijk.

‘Jij bent niet verliefd op die jongen, maar op de liefde, zoals alle tieners’, zei mijn moeder ooit tegen me. Misschien had ze gelijk, behalve hierin: zijn we uiteindelijk niet allemaal – of bijna allemaal – verliefd op de liefde, en zoeken we daarbij niet naar iemand die in ons verhaal past?

(verschenen in De Standaard op 14 februari 2013)

Drie dagen dobberen middenin de wereld, en toch alleen (3)

kanoOver de brug marcheert een klasje kinderen in fluohesjes. En even later passeren er twee grote kano’s met andere kinderen in reddingsvestjes.
‘Mevrouw u hebt een supermooie boot!’ roept een blond meisje.
Een jongen en een meisje zitten op het kademuurtje. Hij draait om haar heen, is duidelijk op de versiertoer. Zij lacht, schudt haar haren, kijkt naar hem, kijkt weer weg. Nog even doorzetten, het lukt wel, denk ik. Tussendoor kijkt hij naar mij en wuift. Hij zet zijn handen om zijn mond.
‘Hallo!’ toetert hij.
‘Hallo!’ roep ik terug.
‘Prachtige boot!’
Het meisje kijkt om en lacht, en dan gooien ze zich weer op de paringsdans.
Wanneer ik tien minuten later opkijk, zitten ze te kussen.

Mijn oog valt op een aandoenlijke inscriptie. In grote, ongelijke letters vertelt de boot over zijn roots.

MADE IN BANGLA-
– DESH

MAKE
BY
RATAN AND SUDAM
2007

Wat zouden Ratan en Sudam van mijn verblijf hier vinden? Zouden ze de zin ervan inzien, of zouden ze het hoofd schudden en lachen.
Ik heb wel een vermoeden.

Twee keer wordt mijn rust verstoord door puberjongens, die op de boot proberen te geraken. Ik steek mijn hoofd buiten, en dat helpt meteen. Ik straal blijkbaar gezag uit. Of misschien schrikken ze zich gewoon een hoedje bij het zien van mijn woeste, ongekamde kop.

woonboot3Nachtelijke joligheid aan ’t Dreupelkot. Ambiance bij het Waterhuis aan de Bierkant. Ik kijk en luister ernaar met mijn heldere, alcoholvrije hoofd.
Ik wil nog steeds niet ruilen.
Lang leve mijn oordopjes. Zachte, gele hoeders van de nachtrust.

Een mens kan zonder telefoon en zonder computer.
Een mens kan – ik vind dit zeer moeilijk om toe te geven – zonder boeken.
Een mens kan, als het maar beperkt blijft in de tijd, zonder andere mensen. Maar heel eerlijk: die andere mensen zijn er wel. Soms meer dan ik zou willen.
Ik zou best wat meer alleen willen zijn. Het experiment nog iets verder doordrijven, inderdaad. En zien wat er dan gebeurt. Of ik gek word of alleen maar een beetje lastig. Of ik misschien op geniale ideeën kom, of alleen maar repetitieve onzin begin uit te kramen.

Een mens kan zonder van alles en nog wat.
Maar een mens kan niet zonder indrukken.
Ik denk na over iets dat ik ooit las. Dat mensen gek worden, wanneer ze geen zintuiglijke prikkels krijgen. Een verblijf in een donkere, geluidsvrije cabine zou ons tot waanzin drijven.
Ik denk aan Jan Cools, de dokter die indertijd gegijzeld werd, ergens in het Midden-Oosten. Maar in welk land was dat ook weer?
En wanneer? Ergens in de jaren tachtig of negentig?
Wie waren zijn ontvoerders?
Hij zat heel lang gevangen. Hoe lang was dat precies?
In een piepklein kamertje, met alleen maar een bed.
Om niet gek te worden deed hij iets met zijn gedachten. Maar wat was dat ook alweer?
Telde hij? Zegde hij gedichten op? Schreef hij verhalen in zijn hoofd?
Ik wil het echt weten.
Google, waar ben je?

Ik verlang naar een gezicht om een beetje tegenaan te praten.
Mijn oog valt op een ovalen spiegeltje. Ik ga ervoor zitten en knik vriendelijk naar de vrouw in de spiegel. Ze knikt vriendelijk terug. En dan begin ik te praten.
Praten tegen je spiegelbeeld heeft iets merkwaardig bemoedigends.
Het is kijken in ogen die je onvoorwaardelijk begrijpen. Kritische ogen ook, want ze zien elke onvolkomenheid. Maar nooit genadeloos. Behalve in tijden van PMS.
Ik geef woord en wederwoord en sta ervan versteld hoe er een heuse conversatie op gang komt. Zij en ik, we inspireren elkaar. En soms spreekt de een de ander tegen.
Het lef.

woonboot4Het is tijd.
Wat is tijd?
Hoe laat is het?
Neen, ik hoef het niet te weten.
Hoezo, het is tijd?
Tijd waarvoor?

Het is echt tijd.

Drie dagen dobberen middenin de wereld, en toch alleen (2)

Voor het eerst slaap ik op een foeton.
Ik wil op mijn zij gaan liggen en ik vervloek dat vrouwenlijf van mij. Mijn heup zit in de weg.
Foetons zijn gemaakt voor mannenlichamen. Of voor vrouwen die nooit op hun zij slapen.
Het wordt een doorwaakte nacht met een hoofd vol gedachten.
Gedachten die eigenzinnig hun gang gaan.
Zo gaat dat tussen slapen en waken in.

Tegen de ochtend heb ik barstende hoofdpijn.
De stad is vol leven. Iedereen heeft haast, iedereen is ergens naar onderweg.
Ik heb geen idee hoe laat het is. Tot Ip me mijn ontbijt komt brengen. Met een studente journalistiek erbij als extraatje. Ze interviewt me.
En ik verlang ernaar weer alleen te zijn.
brief_3Er zit een vreemde tegenstrijdigheid in mijn verlangen. Want ik droom tegelijk van communicatie. Ik praat met mensen, in mijn hoofd. Mensen van nu, maar ook mensen van lang geleden. Ik wil ze dingen vertellen, orde op zaken stellen, dingen afronden, of me verontschuldigen. Ik wil ze een brief schrijven. Een brief die ze nooit zullen krijgen.
Ik schrijf. Aan K, aan P, aan G, aan E. Misschien aan nog wel meer letters.

Ik kijk weer naar de toeristenbootjes.
Een jonge bootgids zwaait naar mij en ik zwaai terug, alsof we goede kennissen zijn.
Vanuit een volgende boot klinkt een zielloze vrouwenstem. Vooraan zit de gids, een verkleumd meisje, mistroostig voor zich uit te kijken. Ze zwaait niet, kijkt zelfs niet op. Haar enige klanten zijn een vrolijk jong koppel met een kleuter.

’s Avonds mag ik bezoek. Een uurtje. Mijn boot stroomt vol mensen, die wel op eieren lijken te lopen. Er zijn cadeautjes, het is fijn. Het is warm. Ook letterlijk.

Die nacht slaap ik als een roos.

brief_4Zielsgelukkig. Zo voel ik me de volgende ochtend. Zomaar, zonder reden. Absurd gelukkig en uiterst ontroerbaar.
Ik heb er niets interessants over te vertellen. Mijn binnenkant voelt als een moelleux: warm, zoet en vloeibaar. Lekker ook.
Ik zei het al: ik heb er niets interessants over te vertellen.
Geluk is niet interessant.
Het behoeft geen verhaal.
Het heeft genoeg aan zichzelf.

Drie dagen dobberen middenin de wereld, en toch alleen (1)

Klots. Wiebel. Wieg.

(foto: Ip Man)
(foto: Ip Man)

Hier zit ik dan, in isolatie. Enfin, isolatie. Het is natuurlijk relatief. Dobberend op het Gentse water, tussen de oude Vismijn – nu brasserie Bord’eau – en het Vleeshuis. Om de drie minuten dendert er een tram over de Vleeshuisbrug. Ik hoor mensen praten, lachen, roepen.
Ik wiebel heen en weer, ijsbeer op en neer op de mij toebemeten zes vierkante meter, en prijs mezelf gelukkig omdat ik maar een meter zevenenvijftig groot ben. Ik kan staan.

Geen gsm.
Oké, prima. Dat zal me rust geven.

Geen computer.
Jep, ook goed. Kan ik meteen proberen af te kicken van social media en bij uitbreiding het hele internet.

Geen boeken.
Hm.

Geen gedachten van een ander.
Kan dat dan?
Wil ik dat?
Ik leef van gedachten, ik laaf me aan gedachten. Ze leveren brandstof voor alles wat ik schrijf. Misschien zal ik niet lezen over andere gedachten, maar ik zal eraan denken. Ik kan er niet niet aan denken. Gedachten zonder andere gedachten zijn zinloos, doelloos. Ze dobberen maar wat in het rond, net zoals deze boot. Terwijl ik zo graag vaar. Liefst een beetje tegen de stroom in, al mag een mens daar nu ook niet te fanatiek in zijn. Zelfs contrair zijn moet zin hebben. Anders wordt het irritant.

Ik ga op het dek zitten. Mijn dekje. Er passeert een boot tjokvol toeristen. Terwijl de gids hen vertelt over de rijke geschiedenis van het Vleeshuis, draaien zij hun hoofden en fototoestellen verrukt in mijn richting. Zeven klikken. Zo ongeveer toch. En daarna een half verlegen, welwillende glimlach om de monden. Ik glimlach terug.
Ze hadden geluk. Het bonobowijfje kwam net naar buiten.

Het fototrekken wordt een routine. Vanaf bootjes, vanaf de brug, vanaf het wandelpad langs het water. Slechts één man vraagt om mijn toestemming. Klapwiekend en wuivend vanaf de kant verheft hij zijn stem. Ik heb geen bezwaar, neen. Hij fotografeert en fotografeert en fotografeert, tot ik vind dat het welletjes geweest is en me terugtrek in de cabine.
Het houdt me gevangen, dat fotograferen. Want net zoals het niet lukt om niet te denken aan andere gedachten, lukt het me niet om spontaan en gewoon te doen als ik me bekeken weet door de ogen van een ander, die hoopt op de perfecte foto. Het is acteren. Ik betrap me op het bestudeerd slim en dromerig in het rond kijken. Ik geef de man wat hij wil. Diepzinnigheid. Al is het zo fake als de middeleeuwse torentjes op het Gravensteen.

Voorlopig vind ik geen rust.
Ik vind dat ik moet nadenken, maar mijn hart bonkt te hard en overstemt de gedachten die ik wil denken.
Onrust.
Ik moet me ontspannen.
Verdomme, Vereecken, ontspan je.
Ontspan, zeg ik je.
ONTSPAN!

Het wordt donker.
Ik lig op mijn buik en kijk door het deurraampje naar de uitdagend feestelijke lichtjes van de brasserie.
Ik denk aan verveelde collega’s, aan toeristen die nakaarten over hun dag in Gent en zich afvragen of ze een fooi moeten achterlaten en hoeveel dat dan wel moet zijn. Aan uitbundige gesprekken tussen vrienden. Aan prille liefde en geilheid. Aan uitdovende liefde en stilte, die pijnlijker wordt in een feestelijke omgeving.

Ik wil niet ruilen.
Ik sta drie dagen lang buiten de wereld. Buiten warmte en vrolijkheid.
Maar ook buiten druk, intriges, verwachtingen en illusies.
Wat een luxe.

Over een magische zomer en de ballast van herinneringen

(Fragment  uit ‘Zijdeman’ dat eind januari verschijnt. Dit is de stem van de 16-jarige Camille)

rhoneVijftien was een magische leeftijd. Ik was geen kind meer, vond mijn vader. Geen écht kind. Ik bloedde elke maand, maar dat mocht hij natuurlijk niet weten. Dat waren vrouwenzaken. Maar hij leek het te voelen, dus vroeg hij me mee, en vanaf dat moment behandelde hij me als een volwassen vrouw. Het was een magische leeftijd, ik zei het al. En het werd een magische zomer. Ik had Parijs nooit eerder verlaten, en ik ontdekte een wereld die zo wonderlijk en vreemd was dat zelfs de lange stukken die we per boot aflegden – opgesloten op het water en bijna niets omhanden! – me niet verveelden. Het grijs van de stad verdampte tot het niet eens meer de kracht van een herinnering had. Ik hoefde geen herinneringen toen. Ze waren ballast, en er was zoveel nieuws dat een plek moest krijgen in mijn hoofd. Zoveel kleuren groen, van teer en licht en fris tot diep en donker, bijna dreigend groen. Een zee van geuren, die veranderden naarmate het landschap wisselde of naarmate het dag of nacht werd. Soms ademde ik zo diep in en uit om niets te missen dat ik duizelig werd en even moest gaan zitten, omdat ik anders beslist in het water zou zijn gevallen. En dan de mensen, de uitbundige mensen die vanaf de oevers naar ons wuifden en een eindje met de boot mee renden, huppelend, struikelend soms, gillend en lachend. Ze wuifden naar ons zonder ons te kennen. In Parijs keken zelfs mensen die je kenden je nauwelijks aan.

Dag na dag werd het warmer. Toen we over de Rhône gleden, zagen we groepjes vrouwen aan de oevers van de rivier, die met een bezem van fijne takjes in grote ketels sloegen. In die ketels werden de cocons van de zijdevlinder ondergedompeld en gekookt. Het zachte zijdeweefsel dat aan de bezem bleef plakken, was goud waard. Met razendsnelle handbewegingen wikkelden de vrouwen de ragfijne draad af. Anderen namen de draden samen en twijnden ze tot ze sterk genoeg waren om later de meest delicate stoffen van te weven. Ik wilde van de boot af, van dichtbij kijken hoe ze dat deden, praten met hen en me verbazen over hun wonderlijke tongval. Ik wilde kijken en leren en helpen en vooral doen. Maar mijn vader zei me dat ik geduld moest hebben. Er was nog tijd genoeg. Er was tijd in overvloed. Het leven was lang.