Hodeliehadeliehee

Dat ik een wandelaar ben, is geen nieuws.
Ik ken intussen elke boom in de Bourgoyen, begroet er de paarden en de koeien, volg de groei van de jonge eendjes.
Ik maak me zorgen over de zwaan die vroeger een partner had en nu alleen ronddobbert.
Met een beetje geluk krijg ik bij zonsondergang de spreeuwendans te zien.
Ooit filmde ik dat fenomeen, net zoals iemand anders dat vijftig meter verderop deed. In mijn filmpje hoor je hoe een derde, een vrouw, zich ergert aan het feit dat wij een opname maken. Simpele lieden, in de plaats van te kijken, ja, te kijken! Te genieten, zoals zij! De paradox van haar houding lijkt haar te ontgaan.

Af en toe verleg ik mijn wandelterrein naar Het Leen in Eeklo. Wanneer ik zin heb in bos.
Mijn wandelroute raakte geheel toevallig uitgestippeld, toen ik in een misantropische bui het ene na het andere onbekende bospaadje insloeg, om vooral geen andere mensen tegen het lijf te lopen. Soms heb ik dat. Soms doe ik dat. Nee, is dan het woord dat ik voor me uit mompel. Nee!
Zo kwam het dat ik op een zonnige zondag – warm maar niet té – in een provinciaal domein waar honderden gezinnen ouderwetse verstrooiing zochten in de natuur, in een provincie die anderhalf miljoen inwoners telt, een bos voor mij alleen had.
Het werd mijn vaste boswandeling.

Gisteren had ik zin in bos. De zwoelte vroeg erom.
Ik sla bospad na bospad in. Op zonnige plekken moet ik me een weg banen tussen de vlinders. De insecten zoemen om mijn hoofd. Juweelzweefvlieg, denk ik. Andoornbij. Vliegende speld. Gewoon omdat het poëtischer klinkt dan mug. Alles ruikt diep donker groen. Of frisbitter. Ik wil meer woorden voor geur. Er gapen gaten in de taal.
Ik kom welgeteld één koppel tegen tijdens mijn anderhalf uur durende wandeling. Prille tachtigers, schat ik. Vrolijke tachtigers ook. Ze glimlachen breed, ik glimlach terug. De man zegt iets als ‘Hodeliehadeliehee madam?’ Hij kijkt alsof hij een ondeugend grapje gemaakt heeft. Ik reageer sociaal wenselijk en ook een beetje schaapachtig: ‘Jahahaha!’ Soms heb ik dat. Soms doe ik dat.
We vervolgen elk onze weg, terwijl ik zinvolle woorden probeer te bedenken die rijmen op hodeliehadeliehee. (‘Loopt gij hier gans alleen, madam?’ zal een vriendin die avond gokken)

Van de ene minuut op de andere wordt de lucht donker.
Geen blad beweegt nog in het bos. De vlinders verstoppen zich, het zoemen van juweelzweefvlieg, andoornbij, vliegende speld en mug stopt abrupt. Het is onaards stil, op gerommel na, niet eens zo veraf. Ik heb wat ik altijd heb bij dreigend onweer. Een rilling die langs mijn ruggengraat omhoog kruipt. Kippenvel. Opwinding. Onweer is onweerstaanbaar sensueel.
Dikke druppels vallen. De geur van het bos verandert, maar is nog steeds groen. Gaten in de taal. Ik denk aan de blije regendans die ik als kind van negen maakte in de tuin, toen aan het eind van een hete dag onweer losbarstte. Het zompige gras onder mijn voeten, het ruisen om me heen, de opwinding die me tegelijk heel rustig maakte.
Ja, denk ik. Ja! Ik zoek woorden om mijn gevoel te beschrijven, maar in mijn hoofd hoor ik alleen maar hodeliehadeliehee.

Geef een reactie